ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
’24-‘25
, INTRODUCTIE
1. Definitie
Ontwikkelingspsychologie = de wetenschappelijke studie van de veranderingsprocessen en stabiliteit bij
(een) individu(en) vanaf de conceptie tot aan de dood op verschillende domeinden in wisselwerking met de
omgeving.
Wetenschappelijke studie:
• Vragen stellen / hypothese
• Verklaringen formuleren vanuit een theorie
• Bepaalde methode gebruiken
• Data verzamelen = gebruik wetensch. denkproces
• De vraag kunnen terugkoppelen
• Onderzoek steunt of verwerpt de mogelijke verklaring
Types van onderzoek:
• Correlationeel onderzoek
= verbanden leggen (mogelijke relatie tussen twee variabelen zoeken)
ð Kan mogelijks sprake zijn van een 3e variabele (is een andere factor die beide variabelen gaat
veroorzaken)
• Experimenteel
= oorzaak-gevolg (specifiek onderzoeken of de ene variabele invloed heeft op de andere, vb. ingrijpen
inde situatie om te zien hoe die verandert)
2. Van conceptie tot dood
Het leven is opgedeeld in verschillende levensfases => deze hangen af van cultuur tot cultuur
• Niet strikt gedefinieerd, de leeftijdsgrenzen vervagen. “Emerging adulthood” is er nieuw aan
toegevoegd (zie kader). Het levenspad ligt veel minder vast dan vroeger. De economische en sociale
factoren spelen hier een grote rol.
• Culturele invloeden => bv. overgangsrite naar volwassenheid, formele educatie
• Sociologische invloeden => bv. meer instroom hoger onderwijs, economische situatie
• Op verschillende domeinen => fysiek, cognitief en socio-emotioneel
• In wisselwerking met de omgeving
ð Je wordt beïnvloedt door je omgeving, zie: bio-ecologisch model
Prenatale periode Conceptie tot geboorte
Babytijd 0 - 18 maanden
Peutertijd 18 maanden – 2,5/3 jaar
Kleutertijd 2,5/3 jaar - 6 jaar
Kindertijd (lager school) 6 – 12 jaar
Adolescentie 12 – 18 jaar
“Emerging adulthood” 18 – 25 jaar
Vroege volwassenheid 18 – 30 jaar
Volwassenheid 30 – 60 jaar
Laat volwassenheid 60+
, 3. Basisthema’s binnen de ontwikkelingspsychologie
CONTINU OF DISCONTINU
Zien we de ontwikkeling van het kind meer als hetzelfde of wordt je 1 jaar en kan je plots lopen? Zijn dat
plotse veranderingen of is het zo dat je elke dag een beetje meer of extra leert?
• Continu: graduele toename van een zelfde soort vaardigheid – kwantitatieve verandering
• Discontinu: verschillende stadia met verschillende specifieke kenmerken – kwalitatieve verandering
(snelle verandering op korte wijze, sterke vooruitgang)
UNIVERSEEL OF INDIVIDUEEL
Gaat elk individu door dezelde stappen van de ontwikkeling?
• Universeel: kritieke perioden
Iedere mens heeft kritieke/gevoelige perioden = moment vd ontwikkeling die geschikt is om iets te
leren. Iedereen neemt dezelfde stappen op ongeveer dezelfde momenten. Er is altijd 1 moment in
ons leven dat geschikt is voor het leren van een bepaalde vaardigheid.
Vb. leren stappen => als je op je 1 jaar nog niet hebt leren stappen, is de kans groot dat je er later
ook moeite mee zal hebben.
Vb. taal aanleren => periode tussen 0 – 6/7 jaar is daar het beste voor
• Individueel: verschillende contexten
Elk individu heeft een individueel ontwikkelingstraject waar weinig over te zeggen valt, want iedereen
heeft een unieke combinatie van genen en leeft in een andere omgeving.
NATURE-NURTURE DEBAT
Door wat wordt de mens bepaald? Het is een oneindig debat, maar de conclusie is meestal een compromis.
Zowel nature als nurture bepalen onze levensloop.
• Nature: genetica
- Aangeboren
- Biologische predisposities
- Gebaseerd op genetische overdracht
• Nurture: omgeving
- Fysische en sociale wereld
- Beïnvloedt biologische en psychologische ontwikkeling
, THEORETISCHE KADERS
1. Psychoanalyse
De psychoanalyse is een goed voorbeeld van een theorie in z’n eigen tijdsgeest en van hoe mensen toen
naar de dingen keken. Tegenwoordig weten we dat zulke dingen niet meer kloppen.
FREUD
Het onderbewustzijn (grote invloed op persoonlijkheid & gedrag)
• ES
- Levensdrift: onbewust vanaf de geboorte (kleine kinderen hebben geen sensor: ‘ik wil’)
- Biologische driften: eros en thanatos (lustprincipe)
• ICH
- Meer bewustwording
- ‘ik wil, maar dat gaat nu niet’ (impulsen van het ES kanaliseren)
- Ontstaat vroeg in babytijd
• UBER-ICH
- Geweten (wat is goed/slecht)
- Ontwikkelt tussen 3-6 jaar (door interacties met ouders)
PSYCHOANALYTISCHE THEORIE
ð Psychoseksuele ontwikkeling
ð Als er te weinig/veel bevrediging is tijdens een bepaalde fase, ontstaat er een fixatie. Dat kan dan
latere gevolgen hebben. (vb. roken)
Orale fase: kinderen steken alles in mond => ontdekking met mond
Anale fase: anus als lustbron, kind moet leren dat dat vies is
Fallisch: jij bent jongen, ik meisje (overgang naar uber-ich => Oedipus conflict)
Latentie: interesses ontwikkelen vb. school, iets willen leren (nog geen seksuele interesses)
Genitaal: hormonale invloeden (interesses in andere geslacht, …)
Freudiaanse verspreking
= moment van zwakte. Je laat laat je onderbewuste zien wat het wat het eigenlijk wilt omdat het niet meer
gemaskeerd wordt door het bewuste.
ð M.a.w. = moment dat het impuls (onderbewuste) niet meer “verbergt wordt” gaat er per ongeluk iets
gezegd worden, hierin bestaat er geen toeval. Als er zo iets gebeurt is het altijd een uiting van wat
je echt wilt zeggen.
2. Psychosociale theorie
ERIKSON
ð Is een identiteitsontwikkeling theorie
ð ‘de mens ontwikkeld naar aanleiding van conflicten die
iets sociaal hebben van aard’
ð Nadruk op sociale interactie
ð 8 ontwikkelingstaken (conflicten die opgelost moeten
worden maar lukt nooit volledig)
’24-‘25
, INTRODUCTIE
1. Definitie
Ontwikkelingspsychologie = de wetenschappelijke studie van de veranderingsprocessen en stabiliteit bij
(een) individu(en) vanaf de conceptie tot aan de dood op verschillende domeinden in wisselwerking met de
omgeving.
Wetenschappelijke studie:
• Vragen stellen / hypothese
• Verklaringen formuleren vanuit een theorie
• Bepaalde methode gebruiken
• Data verzamelen = gebruik wetensch. denkproces
• De vraag kunnen terugkoppelen
• Onderzoek steunt of verwerpt de mogelijke verklaring
Types van onderzoek:
• Correlationeel onderzoek
= verbanden leggen (mogelijke relatie tussen twee variabelen zoeken)
ð Kan mogelijks sprake zijn van een 3e variabele (is een andere factor die beide variabelen gaat
veroorzaken)
• Experimenteel
= oorzaak-gevolg (specifiek onderzoeken of de ene variabele invloed heeft op de andere, vb. ingrijpen
inde situatie om te zien hoe die verandert)
2. Van conceptie tot dood
Het leven is opgedeeld in verschillende levensfases => deze hangen af van cultuur tot cultuur
• Niet strikt gedefinieerd, de leeftijdsgrenzen vervagen. “Emerging adulthood” is er nieuw aan
toegevoegd (zie kader). Het levenspad ligt veel minder vast dan vroeger. De economische en sociale
factoren spelen hier een grote rol.
• Culturele invloeden => bv. overgangsrite naar volwassenheid, formele educatie
• Sociologische invloeden => bv. meer instroom hoger onderwijs, economische situatie
• Op verschillende domeinen => fysiek, cognitief en socio-emotioneel
• In wisselwerking met de omgeving
ð Je wordt beïnvloedt door je omgeving, zie: bio-ecologisch model
Prenatale periode Conceptie tot geboorte
Babytijd 0 - 18 maanden
Peutertijd 18 maanden – 2,5/3 jaar
Kleutertijd 2,5/3 jaar - 6 jaar
Kindertijd (lager school) 6 – 12 jaar
Adolescentie 12 – 18 jaar
“Emerging adulthood” 18 – 25 jaar
Vroege volwassenheid 18 – 30 jaar
Volwassenheid 30 – 60 jaar
Laat volwassenheid 60+
, 3. Basisthema’s binnen de ontwikkelingspsychologie
CONTINU OF DISCONTINU
Zien we de ontwikkeling van het kind meer als hetzelfde of wordt je 1 jaar en kan je plots lopen? Zijn dat
plotse veranderingen of is het zo dat je elke dag een beetje meer of extra leert?
• Continu: graduele toename van een zelfde soort vaardigheid – kwantitatieve verandering
• Discontinu: verschillende stadia met verschillende specifieke kenmerken – kwalitatieve verandering
(snelle verandering op korte wijze, sterke vooruitgang)
UNIVERSEEL OF INDIVIDUEEL
Gaat elk individu door dezelde stappen van de ontwikkeling?
• Universeel: kritieke perioden
Iedere mens heeft kritieke/gevoelige perioden = moment vd ontwikkeling die geschikt is om iets te
leren. Iedereen neemt dezelfde stappen op ongeveer dezelfde momenten. Er is altijd 1 moment in
ons leven dat geschikt is voor het leren van een bepaalde vaardigheid.
Vb. leren stappen => als je op je 1 jaar nog niet hebt leren stappen, is de kans groot dat je er later
ook moeite mee zal hebben.
Vb. taal aanleren => periode tussen 0 – 6/7 jaar is daar het beste voor
• Individueel: verschillende contexten
Elk individu heeft een individueel ontwikkelingstraject waar weinig over te zeggen valt, want iedereen
heeft een unieke combinatie van genen en leeft in een andere omgeving.
NATURE-NURTURE DEBAT
Door wat wordt de mens bepaald? Het is een oneindig debat, maar de conclusie is meestal een compromis.
Zowel nature als nurture bepalen onze levensloop.
• Nature: genetica
- Aangeboren
- Biologische predisposities
- Gebaseerd op genetische overdracht
• Nurture: omgeving
- Fysische en sociale wereld
- Beïnvloedt biologische en psychologische ontwikkeling
, THEORETISCHE KADERS
1. Psychoanalyse
De psychoanalyse is een goed voorbeeld van een theorie in z’n eigen tijdsgeest en van hoe mensen toen
naar de dingen keken. Tegenwoordig weten we dat zulke dingen niet meer kloppen.
FREUD
Het onderbewustzijn (grote invloed op persoonlijkheid & gedrag)
• ES
- Levensdrift: onbewust vanaf de geboorte (kleine kinderen hebben geen sensor: ‘ik wil’)
- Biologische driften: eros en thanatos (lustprincipe)
• ICH
- Meer bewustwording
- ‘ik wil, maar dat gaat nu niet’ (impulsen van het ES kanaliseren)
- Ontstaat vroeg in babytijd
• UBER-ICH
- Geweten (wat is goed/slecht)
- Ontwikkelt tussen 3-6 jaar (door interacties met ouders)
PSYCHOANALYTISCHE THEORIE
ð Psychoseksuele ontwikkeling
ð Als er te weinig/veel bevrediging is tijdens een bepaalde fase, ontstaat er een fixatie. Dat kan dan
latere gevolgen hebben. (vb. roken)
Orale fase: kinderen steken alles in mond => ontdekking met mond
Anale fase: anus als lustbron, kind moet leren dat dat vies is
Fallisch: jij bent jongen, ik meisje (overgang naar uber-ich => Oedipus conflict)
Latentie: interesses ontwikkelen vb. school, iets willen leren (nog geen seksuele interesses)
Genitaal: hormonale invloeden (interesses in andere geslacht, …)
Freudiaanse verspreking
= moment van zwakte. Je laat laat je onderbewuste zien wat het wat het eigenlijk wilt omdat het niet meer
gemaskeerd wordt door het bewuste.
ð M.a.w. = moment dat het impuls (onderbewuste) niet meer “verbergt wordt” gaat er per ongeluk iets
gezegd worden, hierin bestaat er geen toeval. Als er zo iets gebeurt is het altijd een uiting van wat
je echt wilt zeggen.
2. Psychosociale theorie
ERIKSON
ð Is een identiteitsontwikkeling theorie
ð ‘de mens ontwikkeld naar aanleiding van conflicten die
iets sociaal hebben van aard’
ð Nadruk op sociale interactie
ð 8 ontwikkelingstaken (conflicten die opgelost moeten
worden maar lukt nooit volledig)