metafase chromosomen : bij aanzet van deling worden chromatinefibrillen nog meer gecondenseerde
chromatine : complex van DNA en eiwitten
nucleosoom (wat): complex van DNA en histonen, spiraalsgewijs samengepakt in een compactere
chromatinefibril
euchromatine : weinig elektronen dens, meer toegankelijk/ actieve delen fibrillen, bestaat uit genen die tot
expressie komen
heterochromatine : elektronendens, dicht opeengepakte chromatine, vaak in grote massa’s geaggregeerd
nucleolus (functie): productie rRNA’s
rRNA (wat): ribosomaal RNA vormt samen met eiwitten ribosomen
nucleaire organisatie regio’s : regio in je nucleolus, bevat DNA
pars fibrosa : fibreuze regio in je nucleolus, bevat eiwitten die deelnemen aan het verwerken van RNA-precursors tot een
matuur rRNA
pars granulosa : granulaire regio in je nucleolus, assemblage van ribosomen
kernenvelop : kernmembraan, vormt barrière tussen kern en cytosol
perinucleaire ruimte : ruimte tussen binnenste en buitenste kernmembraan
lamina densa : netwerk van fibreuze proteïnen (laminen), gelegen aan binnenmembraan kernmembraan, elektronendens
lamine a: de lamina densa, gelegen in binnenmembraan van de kernmembraan, bevat lamina a, b en c
kernporien : openingen in kernmembraan, aantal hangt samen met niveau van eiwitsynthetische activiteit
importine: eiwitten die transport van het cytosol naar de celkern mogelijk maken
exportine : eiwitten die transport van de celkern naar het cystosol mogelijk maken
3 functies RER :
- Bescherming van nieuwe eiwitten tegen proteasen in cytoplasma
- Suikermoleculen worden aan de polypeptideketen gebonden waardoor de eiwitten worden omgevormd
tot glycoproteinen (gebeurt in lumen)
- Overbrengen van eiwitten naar het golgi-complex via vesikel transport
polysomen (bespreek)
Sarcoplasmatisch reticulum
Golgi-apparaat (functie): betrokken bij het chemisch modificeren van eiwitten en aanmaak van
transportblaasjes
Lysosomen : deel van het zure vesikelsysteem > een intracellulair verteringssysteem van materiaal dat door de
cel werd opgenomen of van overbodige cellulaire componenten
T-snare vs V-snare (wat): membraanreceptoren, v bind op vesikel en t op targetmembraan, zorgt dat vesikel
naar targetmembraan geraakt
Bespreek de structuren betrokken bij afbraak van endogene en exogene eiwitten
proteasoom: breken endogene eiwitten die een fout hebben en te oude eiwitten af op een gecontroleerde manier
ubiquitine (wat): een signaalsequentie die door de cel gegeven wordt aan eiwitten die afgebroken mogen
worden (bij proteasomen)
waaruit bestaat glycocalyx: de celmantel bestaat uit oligosachariden van glycolipiden en transmembranaire glycoproteïnen
Mitochondrium (bespreek)
Microtubulaire organisatie centrum :
in deze centra vindt de polymerisatie van de dimeren alfa en beta tubuline plaats, waarna deze tot tubuli zijn
gevormd, MTOC katalyseren ook de polymerisaties van tubuline
Microtubuli (teken):
Cadherinen/ adherine/ cateninen? : een celadhesie proteïne > verbindt het cytoskelet van naburige cellen thv
zonulae adhaerentes en maculae adherentes
Catarine: cadharine??: calcium dependent adhesion molecule, type 1 transmembraanproteïne en zorgt voor cel-
cel contact
Integrinen : transmembranaire eiwitten die via binding de hechting van fibroblasten aan de petridish
Adherinen : transmembranaire eiwitten OF ? Cateninen : cytoplasmatische eiwitten
integrines: cel-adhesie molecule, cel-matrix interactie
centriool :
nestin :
vimentine
Centrosoom (wat)
Centrosoom (waaruit bestaat het)
Intermediair filament (wat): bestaat uit 6 groepen van eiwitten, die per celtype verschillend aanwezig kunnen
zijn