Inhoudsopgave Grondwe1elijk Recht 2024-2025
Pagina
Deel 1 – Algemene inleiding: Situering en omschrijving van het grondwe;elijk recht 1
1.1 Het onderscheid tussen het publiekrecht en het privaatrecht 1
1.1.1 Privaatrecht 1
1.1.2 Publiekrecht sensu lato 1
1.1.3 Onderscheid privaatrecht en publiekrecht: nuancering 2
1.2 Het grondwe;elijk recht 2
1.3 Grondwe;elijk recht en poliEeke wetenschap 3
Deel 2 – Historische inleiding 4
2.1 Periode voor 1831 4
2.2 Belangrijkste tendensen in de periode vanaf 1831 4
2.2.1 Proces van democraEsering 4
2.2.2 Taalstrijd en -wetgeving 4
2.2.3 EvoluEe van de nachtwakersstaat naar een verzorgingsstaat 5
2.2.4 Federalisering 5
2.2.5 InternaEonalisering 5
2.2.6 Toenemend beslag dat gehecht wordt aan de rechtsbescherming van de burger tegen de 5
overheid
Deel 3 – De bronnen van het grondwe;elijk recht 7
3.1 Overzicht 7
3.2 De hiërarchie van de rechtsnormen 7
3.3 InternaEonale en supranaEonale normen 8
3.3.1 Begrip “verdrag” 8
3.3.2 Begrippen “internaEonale” en “supranaEonale” normen 8
3.3.3 Het begrip “directe werking” (ook “rechtstreekse toepasselijkheid”) 8
3.3.4 Het sluiten van verdragen volgens het internaEonaal recht 9
3.3.4.1 Begrip 9
3.3.4.2 Procedures 9
3.3.5 Het sluiten van een verdrag in het federale België 11
3.3.5.1 Verdragen die uitsluitend betrekking hebben op federale, gemeenschaps- of 11
gewestbevoegdheden
3.3.5.2 Gemengde verdragen hebben betrekking op zowel federale, gemeenschaps- als 12
gewestbevoegdheden
3.3.6 Verhouding tussen het internaEonaal recht en het naEonaal recht 12
3.4 De grondwet 13
3.4.1 DefiniEe 13
3.4.2 Belang 13
3.4.3 Oorsprong 13
3.4.4 Onderscheid grondwet in de formele zin en grondwet in de materiële zin 14
3.4.5 Kenmerken van de grondwet 14
3.4.5.1 Algemeenheid 14
3.4.5.2 Hoogste rechtsnorm 15
3.4.5.3 Stabiliteit 15
3.4.6 De plaats van de grondwet in een meergelaagd rechtssysteem: de plaats van de grondwet in 15
de hiërarchie van de rechtsnormen – de hiërarchische verhouding tussen de grondwet en de
internaEonale normen
3.4.7 De (normale) procedure van grondwetsherziening 16
3.4.7.1 De drie fasen van een grondwetsherziening overeenkomsEg arEkel 195 Gw. 16
A. Eerste fase van de grondwetsherziening: verklaring tot herziening van de grondwet 16
B. Tweede fase van de grondwetsherziening: de ontbinding van de wetgevende kamers en nieuwe 17
verkiezingen
C. Derde fase van de grondwetsherziening: de eigenlijke herziening van de grondwet 17
3.4.7.2 Beperkingen aan de mogelijkheid om de grondwet te herzien 17
A. Beperkingen in de Ejd aan de mogelijkheid om de grondwet te herzien 17
,B. Beperkingen qua voorwerp aan de mogelijkheid om de grondwet te herzien 18
3.4.8 2012: de afwijking van de normale procedure tot herziening van de grondwet – de Ejdelijke 19
uitschakeling van de eerste twee fasen van de herzieningsprocedure voor specifieke
grondwetsbepalingen
3.4.9 Voorstellen tot hervorming van de herzieningsprocedures 20
3.4.10 De grondwetsherzieningen sinds 1831 20
3.4.11 De coördinaEe van de grondwet 23
3.4.12 De gecoördineerde grondwet van 1994 (de grondwet in zijn huidige vorm) 23
3.4.13 De grondwetsconforme interpretaEe van wetgeving 23
3.4.14 De interpretaEe van de grondwet 24
3.4.14.1 Is er behoebe aan interpretaEe van de grondwet 24
3.4.14.2 Wie interpreteert de grondwet? 24
3.4.14.3 Verschillende interpretaEetechnieken 24
3.5 De wet 25
3.5.1 Algemeen 25
3.5.2 De taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat 25
3.5.2.1 Voor 1993 25
3.5.2.2 1993-2014 25
3.5.2.3 2014 – Zesde staatshervorming: nieuwe taakverdeling tussen Kamer en Senaat 26
A. NormaEeve funcEe van de Senaat 26
B. Adviserende funcEe van de Senaat 27
C. Bemiddelende rol van de Senaat 27
D. De rol van de Senaat inzake een aantal voordrachts- en benoemingsprocedures 27
E. De poliEeke controlefuncEe van de Senaat 27
F. De internaEonale funcEe van de Senaat 27
3.5.3 De parlementaire overlegcommissie 27
3.5.4 De wetgevende procedure 28
3.5.4.1 IniEaEefrecht 28
3.5.4.2 De monocamerale procedures 29
A. Inoverwegingneming van een wetsvoorstel 29
B. De verzending naar en de bespreking in de bevoegde parlementaire commissie 30
C. Behandeling en stemming in de plenaire vergadering 30
D. De overzending aan de Koning 31
E. BekrachEging en agondiging door de Koning 31
F. Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad 32
G. Inwerkingtreding 32
3.5.4.3 De verplicht bicamerale procedure 32
3.5.4.4 De opEoneel bicamerale procedure 32
3.5.5 Voorkoming en regeling van de belangenconflicten – het overlegcomité 33
3.5.6 De grondwe;elijke alarmbel 34
3.5.7 De verschillende wijzen van stemmen 34
3.5.8 Specifieke soorten we;en 35
3.5.8.1 InterpretaEeve we;en 35
3.5.8.2 We;en aangenomen met een bijzondere meerderheid 35
3.5.8.3 Programmawe;en 36
3.5.8.4 Opdrachtwe;en 36
3.5.8.5 Besluitwe;en 36
3.5.9 Het wetsbegrip in de grondwet 36
3.5.9.1 Aan de wetgever voorbehouden materie – legaliteitsbeginsel 37
3.5.9.2 Bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de deelstaten 37
3.6 Het decreet 37
3.6.1 Algemeen 37
3.6.2 Waar gelden de decreten geografisch gezien 37
3.6.3 Rechtskracht van het decreet 37
3.6.4 Soorten decreten 38
3.6.4.1 Bijzondere (meerderheids)decreten 38
3.6.4.2 Gewone decreten 38
,3.6.5 Procedure van totstandkoming van het decreet 38
3.7 De ordonnanEe 39
3.7.1 OrdonnanEes van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in gewestelijke aangelegenheden 39
(gewestelijke ordonnanEes)
3.7.1.1 Toezicht van de rechter 40
3.7.1.2 Toezicht door de federale overheid 40
3.7.2 OrdonnanEes van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (communautaire 40
ordonnanEes)
3.7.3 Procedure van totstandkoming van een ordonnanEe 40
3.7.4 Bijzondere ordonnanEes (art. 28 Bijzondere Brusselwet) 41
3.8 Samenwerkingsakkoorden 41
3.9 Het gezamenlijk decreet en ordonnanEe 41
3.10 WetskrachEge en gewone koninklijke besluiten 42
3.10.1 Het begrip “Koninklijk besluit” (KB) 42
3.10.2 SchemaEsche voorstelling 42
3.10.3 Procedure van totstandkoming van een reglementair koninklijk besluit 42
3.11 Besluiten van gemeenschaps- en gewestregeringen, besluiten van het Verenigd College van de 44
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
3.12 Ministeriële besluiten 44
3.13 De gewoonte 44
3.14 Algemene rechtsbeginselen 45
Deel 4 – Het begrip “Staat” 46
4.1 Drie consEtuEeve bestanddelen 46
4.2 Een volksgemeenschap of permanente bevolking 46
4.3 Gezag 46
4.4 Het grondgebied 46
4.5 Burgerschap en naEonaliteit 47
Deel 5 – De geledingen van de Belgische federale staat 48
5.1 De lokale besturen (de ondergeschikte besturen) 48
5.1.1 Algemeen – bevoegdheidsverdeling 48
5.1.2 Provincies 49
5.1.3 Gemeenten 49
5.2 De taalgebieden 50
5.3 De gewesten 50
5.4 De gemeenschappen 51
Deel 6 – De voornaamste kenmerken van de Belgische staat 52
6.1 Een rechtsstaat 52
6.2 Een federale staat 52
6.2.1 Van gedecentraliseerde eenheidsstaat naar een federale staat 52
6.2.2 Het begrip “federale staat” 52
6.2.3 De “we;en” van het federalisme 53
6.2.3.1 Autonomie 53
6.2.3.2 ParEcipaEe van de deelstaten 53
6.2.3.3 CoöperaEe 53
6.2.3.4 Confederalisme 54
6.2.3.5 Het Belgisch federalisme 54
6.3 Een representaEeve democraEe – de naEonale soevereiniteit 55
6.4 Een monarchie 58
6.5 Een parlementaire regime 58
6.6 De scheiding van de machten 58
6.7 De scheiding van kerk en staat 59
Deel 7 – De federale machten 61
7.1 De federale wetgevende macht 61
, 7.1.1 De drie takken van de federale wetgevende macht 61
7.1.2 Algemene principes inzake de verkiezingen 61
7.1.3 De samenstelling van de Kamer van Volksvertegenwoordigers 62
7.1.4 De samenstelling van de Senaat 62
7.1.5 Bevoegdheden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers 63
7.1.6 De juridische voorrang van de wetgevende macht in de Grondwet van 1831 – de feitelijke 64
ontwikkeling sedertdien
7.1.7 De bevoegdheden van de Koning als tak van de wetgevende macht 64
7.1.8 De ontbinding van de Kamer van Volksvertegenwoordigers 64
7.1.9 Aan het parlementair mandaat ten grondslag liggende waarborgen – parlementaire 65
immuniteiten
7.1.9.1 Parlementaire onverantwoordelijkheid 65
7.1.9.2 Parlementaire onschendbaarheid 66
7.2 De federale uitvoerende macht 66
7.2.1 De organen van de federale uitvoerende macht 66
7.2.2 Het statuut van de Koning 67
7.2.2.1 De erfelijkheid 67
7.2.2.2 De onschendbaarheid en de onverantwoordelijkheid van de Koning 67
7.2.2.3 De onbekwaamheid om alleen te handelen – de poliEeke ministeriële verantwoordelijkheid 67
7.2.2.4 De koning heeb gen persoonlijke macht maar beschikt wel over poliEeke invloed 68
7.2.3 De geledingen van de federale Regering 68
7.2.4 De tradiEonele regeringsvorming 69
7.2.5 De voornaamste bevoegdheden van de koning als hoofd van de uitvoerende macht 70
7.2.6 Het ontslag van de federale Regering 71
7.2.7 Interregnum – regentschap 72
7.2.8 De staatssecretarissen 72
7.2.9 De bevoegdheden van de uitvoerende macht 72
7.2.10 De lopende zaken 73
7.3 De rechterlijke macht 74
7.3.1 Beginselen die het recht spreken beheersen – beginselen van behoorlijke rechtsbedeling 74
7.3.1.1 Begrip 74
7.3.1.2 Recht tot toegang tot de bij wet ingestelde rechter 74
7.3.1.3 Openbaarheid 75
7.3.1.4 Onalankelijkheid 75
7.3.1.5 OnparEjdigheid 76
7.3.1.6 Redelijke termijn-vereiste 76
7.3.1.7 Het beginsel van de wapengelijkheid 76
7.3.1.8 VerplichEng om uitspraak te doen 77
7.3.1.9 Verbod om algemene regels uit te spreken 77
7.3.1.10 MoEveringsplicht 77
7.3.2 De benoeming van de rechters (art. 151 Gw.) 77
7.3.3 Het genade- of graEerecht van de koning 78
Deel 8 – De gemeenschappen en de gewesten 79
8.1 Centrifugaal-federale staat van bipolaire aard zonder absolute soevereiniteitssplitsing 79
8.1.1 Centrifugaal 79
8.1.2 Geen absolute soevereiniteitssplitsing 79
8.1.3 Bipolair 79
8.2 Gebetonneerde en verschanste bevoegdheid 79
8.3 Federaal systeem met een asymmetrische structuur 79
8.4 CoöperaEef-federale staatsstructuur 80
8.5 Geen homogene bevoegdheidspakke;en 80
8.6 De (materiële) bevoegdheden van de gemeenschappen 80
8.6.1 De culturele aangelegenheden 81
8.6.2 Het onderwijs 81
8.6.3 Persoonsgebonden aangelegenheden 81
8.6.4 Het gebruik der talen 81
Pagina
Deel 1 – Algemene inleiding: Situering en omschrijving van het grondwe;elijk recht 1
1.1 Het onderscheid tussen het publiekrecht en het privaatrecht 1
1.1.1 Privaatrecht 1
1.1.2 Publiekrecht sensu lato 1
1.1.3 Onderscheid privaatrecht en publiekrecht: nuancering 2
1.2 Het grondwe;elijk recht 2
1.3 Grondwe;elijk recht en poliEeke wetenschap 3
Deel 2 – Historische inleiding 4
2.1 Periode voor 1831 4
2.2 Belangrijkste tendensen in de periode vanaf 1831 4
2.2.1 Proces van democraEsering 4
2.2.2 Taalstrijd en -wetgeving 4
2.2.3 EvoluEe van de nachtwakersstaat naar een verzorgingsstaat 5
2.2.4 Federalisering 5
2.2.5 InternaEonalisering 5
2.2.6 Toenemend beslag dat gehecht wordt aan de rechtsbescherming van de burger tegen de 5
overheid
Deel 3 – De bronnen van het grondwe;elijk recht 7
3.1 Overzicht 7
3.2 De hiërarchie van de rechtsnormen 7
3.3 InternaEonale en supranaEonale normen 8
3.3.1 Begrip “verdrag” 8
3.3.2 Begrippen “internaEonale” en “supranaEonale” normen 8
3.3.3 Het begrip “directe werking” (ook “rechtstreekse toepasselijkheid”) 8
3.3.4 Het sluiten van verdragen volgens het internaEonaal recht 9
3.3.4.1 Begrip 9
3.3.4.2 Procedures 9
3.3.5 Het sluiten van een verdrag in het federale België 11
3.3.5.1 Verdragen die uitsluitend betrekking hebben op federale, gemeenschaps- of 11
gewestbevoegdheden
3.3.5.2 Gemengde verdragen hebben betrekking op zowel federale, gemeenschaps- als 12
gewestbevoegdheden
3.3.6 Verhouding tussen het internaEonaal recht en het naEonaal recht 12
3.4 De grondwet 13
3.4.1 DefiniEe 13
3.4.2 Belang 13
3.4.3 Oorsprong 13
3.4.4 Onderscheid grondwet in de formele zin en grondwet in de materiële zin 14
3.4.5 Kenmerken van de grondwet 14
3.4.5.1 Algemeenheid 14
3.4.5.2 Hoogste rechtsnorm 15
3.4.5.3 Stabiliteit 15
3.4.6 De plaats van de grondwet in een meergelaagd rechtssysteem: de plaats van de grondwet in 15
de hiërarchie van de rechtsnormen – de hiërarchische verhouding tussen de grondwet en de
internaEonale normen
3.4.7 De (normale) procedure van grondwetsherziening 16
3.4.7.1 De drie fasen van een grondwetsherziening overeenkomsEg arEkel 195 Gw. 16
A. Eerste fase van de grondwetsherziening: verklaring tot herziening van de grondwet 16
B. Tweede fase van de grondwetsherziening: de ontbinding van de wetgevende kamers en nieuwe 17
verkiezingen
C. Derde fase van de grondwetsherziening: de eigenlijke herziening van de grondwet 17
3.4.7.2 Beperkingen aan de mogelijkheid om de grondwet te herzien 17
A. Beperkingen in de Ejd aan de mogelijkheid om de grondwet te herzien 17
,B. Beperkingen qua voorwerp aan de mogelijkheid om de grondwet te herzien 18
3.4.8 2012: de afwijking van de normale procedure tot herziening van de grondwet – de Ejdelijke 19
uitschakeling van de eerste twee fasen van de herzieningsprocedure voor specifieke
grondwetsbepalingen
3.4.9 Voorstellen tot hervorming van de herzieningsprocedures 20
3.4.10 De grondwetsherzieningen sinds 1831 20
3.4.11 De coördinaEe van de grondwet 23
3.4.12 De gecoördineerde grondwet van 1994 (de grondwet in zijn huidige vorm) 23
3.4.13 De grondwetsconforme interpretaEe van wetgeving 23
3.4.14 De interpretaEe van de grondwet 24
3.4.14.1 Is er behoebe aan interpretaEe van de grondwet 24
3.4.14.2 Wie interpreteert de grondwet? 24
3.4.14.3 Verschillende interpretaEetechnieken 24
3.5 De wet 25
3.5.1 Algemeen 25
3.5.2 De taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat 25
3.5.2.1 Voor 1993 25
3.5.2.2 1993-2014 25
3.5.2.3 2014 – Zesde staatshervorming: nieuwe taakverdeling tussen Kamer en Senaat 26
A. NormaEeve funcEe van de Senaat 26
B. Adviserende funcEe van de Senaat 27
C. Bemiddelende rol van de Senaat 27
D. De rol van de Senaat inzake een aantal voordrachts- en benoemingsprocedures 27
E. De poliEeke controlefuncEe van de Senaat 27
F. De internaEonale funcEe van de Senaat 27
3.5.3 De parlementaire overlegcommissie 27
3.5.4 De wetgevende procedure 28
3.5.4.1 IniEaEefrecht 28
3.5.4.2 De monocamerale procedures 29
A. Inoverwegingneming van een wetsvoorstel 29
B. De verzending naar en de bespreking in de bevoegde parlementaire commissie 30
C. Behandeling en stemming in de plenaire vergadering 30
D. De overzending aan de Koning 31
E. BekrachEging en agondiging door de Koning 31
F. Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad 32
G. Inwerkingtreding 32
3.5.4.3 De verplicht bicamerale procedure 32
3.5.4.4 De opEoneel bicamerale procedure 32
3.5.5 Voorkoming en regeling van de belangenconflicten – het overlegcomité 33
3.5.6 De grondwe;elijke alarmbel 34
3.5.7 De verschillende wijzen van stemmen 34
3.5.8 Specifieke soorten we;en 35
3.5.8.1 InterpretaEeve we;en 35
3.5.8.2 We;en aangenomen met een bijzondere meerderheid 35
3.5.8.3 Programmawe;en 36
3.5.8.4 Opdrachtwe;en 36
3.5.8.5 Besluitwe;en 36
3.5.9 Het wetsbegrip in de grondwet 36
3.5.9.1 Aan de wetgever voorbehouden materie – legaliteitsbeginsel 37
3.5.9.2 Bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de deelstaten 37
3.6 Het decreet 37
3.6.1 Algemeen 37
3.6.2 Waar gelden de decreten geografisch gezien 37
3.6.3 Rechtskracht van het decreet 37
3.6.4 Soorten decreten 38
3.6.4.1 Bijzondere (meerderheids)decreten 38
3.6.4.2 Gewone decreten 38
,3.6.5 Procedure van totstandkoming van het decreet 38
3.7 De ordonnanEe 39
3.7.1 OrdonnanEes van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in gewestelijke aangelegenheden 39
(gewestelijke ordonnanEes)
3.7.1.1 Toezicht van de rechter 40
3.7.1.2 Toezicht door de federale overheid 40
3.7.2 OrdonnanEes van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (communautaire 40
ordonnanEes)
3.7.3 Procedure van totstandkoming van een ordonnanEe 40
3.7.4 Bijzondere ordonnanEes (art. 28 Bijzondere Brusselwet) 41
3.8 Samenwerkingsakkoorden 41
3.9 Het gezamenlijk decreet en ordonnanEe 41
3.10 WetskrachEge en gewone koninklijke besluiten 42
3.10.1 Het begrip “Koninklijk besluit” (KB) 42
3.10.2 SchemaEsche voorstelling 42
3.10.3 Procedure van totstandkoming van een reglementair koninklijk besluit 42
3.11 Besluiten van gemeenschaps- en gewestregeringen, besluiten van het Verenigd College van de 44
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
3.12 Ministeriële besluiten 44
3.13 De gewoonte 44
3.14 Algemene rechtsbeginselen 45
Deel 4 – Het begrip “Staat” 46
4.1 Drie consEtuEeve bestanddelen 46
4.2 Een volksgemeenschap of permanente bevolking 46
4.3 Gezag 46
4.4 Het grondgebied 46
4.5 Burgerschap en naEonaliteit 47
Deel 5 – De geledingen van de Belgische federale staat 48
5.1 De lokale besturen (de ondergeschikte besturen) 48
5.1.1 Algemeen – bevoegdheidsverdeling 48
5.1.2 Provincies 49
5.1.3 Gemeenten 49
5.2 De taalgebieden 50
5.3 De gewesten 50
5.4 De gemeenschappen 51
Deel 6 – De voornaamste kenmerken van de Belgische staat 52
6.1 Een rechtsstaat 52
6.2 Een federale staat 52
6.2.1 Van gedecentraliseerde eenheidsstaat naar een federale staat 52
6.2.2 Het begrip “federale staat” 52
6.2.3 De “we;en” van het federalisme 53
6.2.3.1 Autonomie 53
6.2.3.2 ParEcipaEe van de deelstaten 53
6.2.3.3 CoöperaEe 53
6.2.3.4 Confederalisme 54
6.2.3.5 Het Belgisch federalisme 54
6.3 Een representaEeve democraEe – de naEonale soevereiniteit 55
6.4 Een monarchie 58
6.5 Een parlementaire regime 58
6.6 De scheiding van de machten 58
6.7 De scheiding van kerk en staat 59
Deel 7 – De federale machten 61
7.1 De federale wetgevende macht 61
, 7.1.1 De drie takken van de federale wetgevende macht 61
7.1.2 Algemene principes inzake de verkiezingen 61
7.1.3 De samenstelling van de Kamer van Volksvertegenwoordigers 62
7.1.4 De samenstelling van de Senaat 62
7.1.5 Bevoegdheden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers 63
7.1.6 De juridische voorrang van de wetgevende macht in de Grondwet van 1831 – de feitelijke 64
ontwikkeling sedertdien
7.1.7 De bevoegdheden van de Koning als tak van de wetgevende macht 64
7.1.8 De ontbinding van de Kamer van Volksvertegenwoordigers 64
7.1.9 Aan het parlementair mandaat ten grondslag liggende waarborgen – parlementaire 65
immuniteiten
7.1.9.1 Parlementaire onverantwoordelijkheid 65
7.1.9.2 Parlementaire onschendbaarheid 66
7.2 De federale uitvoerende macht 66
7.2.1 De organen van de federale uitvoerende macht 66
7.2.2 Het statuut van de Koning 67
7.2.2.1 De erfelijkheid 67
7.2.2.2 De onschendbaarheid en de onverantwoordelijkheid van de Koning 67
7.2.2.3 De onbekwaamheid om alleen te handelen – de poliEeke ministeriële verantwoordelijkheid 67
7.2.2.4 De koning heeb gen persoonlijke macht maar beschikt wel over poliEeke invloed 68
7.2.3 De geledingen van de federale Regering 68
7.2.4 De tradiEonele regeringsvorming 69
7.2.5 De voornaamste bevoegdheden van de koning als hoofd van de uitvoerende macht 70
7.2.6 Het ontslag van de federale Regering 71
7.2.7 Interregnum – regentschap 72
7.2.8 De staatssecretarissen 72
7.2.9 De bevoegdheden van de uitvoerende macht 72
7.2.10 De lopende zaken 73
7.3 De rechterlijke macht 74
7.3.1 Beginselen die het recht spreken beheersen – beginselen van behoorlijke rechtsbedeling 74
7.3.1.1 Begrip 74
7.3.1.2 Recht tot toegang tot de bij wet ingestelde rechter 74
7.3.1.3 Openbaarheid 75
7.3.1.4 Onalankelijkheid 75
7.3.1.5 OnparEjdigheid 76
7.3.1.6 Redelijke termijn-vereiste 76
7.3.1.7 Het beginsel van de wapengelijkheid 76
7.3.1.8 VerplichEng om uitspraak te doen 77
7.3.1.9 Verbod om algemene regels uit te spreken 77
7.3.1.10 MoEveringsplicht 77
7.3.2 De benoeming van de rechters (art. 151 Gw.) 77
7.3.3 Het genade- of graEerecht van de koning 78
Deel 8 – De gemeenschappen en de gewesten 79
8.1 Centrifugaal-federale staat van bipolaire aard zonder absolute soevereiniteitssplitsing 79
8.1.1 Centrifugaal 79
8.1.2 Geen absolute soevereiniteitssplitsing 79
8.1.3 Bipolair 79
8.2 Gebetonneerde en verschanste bevoegdheid 79
8.3 Federaal systeem met een asymmetrische structuur 79
8.4 CoöperaEef-federale staatsstructuur 80
8.5 Geen homogene bevoegdheidspakke;en 80
8.6 De (materiële) bevoegdheden van de gemeenschappen 80
8.6.1 De culturele aangelegenheden 81
8.6.2 Het onderwijs 81
8.6.3 Persoonsgebonden aangelegenheden 81
8.6.4 Het gebruik der talen 81
