Hoofdstuk 16: bloed
1 Samenstelling van bloedplasma en de verschillende
cellulaire componenten die voorkomen in het bloed
1.1 Samenstelling bloed
Bloed bestaat uit:
Plasma (55%)
o Water (92%)
o Ionen
o Organische moleculen (voedingsstoffen): aminozuren, glucose, lipiden, proteïnen
(7%), vitaminen
o Gassen
Cellulaire componenten
o Rode bloedcellen (41%)
o Witte bloedcellen
o Platelets (=plaatjes) 4%
Plasmaproteïnen = wat plasma plasma maakt, anders zou het als interstitiële vloedstof zijn.
1.2 Samenstelling bloed: bloedplasma
Albumine behouden osmotische druk. Dit zijn eiwitten.
1.3 samenstelling bloedplasma: plasmaproteïnen
vormen samen 90% van alle
eiwitten in bloed. Ze komen
allemaal voor in lever,
transferrine ook elders.
1
, 1.4 Samenstelling bloed: cellulaire componenten
Rode bloedcellen
= erythrocyten
Stamvader = erythroblast
Bevat geen kern bij intrede in bloedstroom leeft veel korter dan WBC (= groot verschil!)
Transportfunctie (gassen en ijzer)
Witte bloedcellen
= leukocyten
Stamvader = leukocyte stamcel
Kern aanwezig
Belangrijk bij immuunrespons
Circuleren in bloedbaan; functie in weefsel uitgevoerd (weefsel ‘roept’ bij indringer WBC)
5 types:
o Lymfocyten: voor specifieke indringer
o Monocyten macrofagen
o Neutrofielen Fagocyteren pathogenen in het bloed
o Eosinofielen
Specifieke functie om uit bloedbaan
o Basofielen mastcellen
indringer aan te vallen (granulocyten)
Groepering van WBC volgens morfologische of functionele kenmerken:
Functie:
o Fagocyten = monocyten, neutrofielen en macrofagen
o Immunocyten = lymfocyten
Morfologie:
o Granulocyten = basofielen, eosinofielen en neutrofielen
Platelets of bloedplaatjes
= thrombocyten
Stamvader = megakaryocyt
Bevatten geen kern bij intrede bloedstroom
Helpen bij coagulatie (=klonteren)
Geen kern (leven minder lang)
2
1 Samenstelling van bloedplasma en de verschillende
cellulaire componenten die voorkomen in het bloed
1.1 Samenstelling bloed
Bloed bestaat uit:
Plasma (55%)
o Water (92%)
o Ionen
o Organische moleculen (voedingsstoffen): aminozuren, glucose, lipiden, proteïnen
(7%), vitaminen
o Gassen
Cellulaire componenten
o Rode bloedcellen (41%)
o Witte bloedcellen
o Platelets (=plaatjes) 4%
Plasmaproteïnen = wat plasma plasma maakt, anders zou het als interstitiële vloedstof zijn.
1.2 Samenstelling bloed: bloedplasma
Albumine behouden osmotische druk. Dit zijn eiwitten.
1.3 samenstelling bloedplasma: plasmaproteïnen
vormen samen 90% van alle
eiwitten in bloed. Ze komen
allemaal voor in lever,
transferrine ook elders.
1
, 1.4 Samenstelling bloed: cellulaire componenten
Rode bloedcellen
= erythrocyten
Stamvader = erythroblast
Bevat geen kern bij intrede in bloedstroom leeft veel korter dan WBC (= groot verschil!)
Transportfunctie (gassen en ijzer)
Witte bloedcellen
= leukocyten
Stamvader = leukocyte stamcel
Kern aanwezig
Belangrijk bij immuunrespons
Circuleren in bloedbaan; functie in weefsel uitgevoerd (weefsel ‘roept’ bij indringer WBC)
5 types:
o Lymfocyten: voor specifieke indringer
o Monocyten macrofagen
o Neutrofielen Fagocyteren pathogenen in het bloed
o Eosinofielen
Specifieke functie om uit bloedbaan
o Basofielen mastcellen
indringer aan te vallen (granulocyten)
Groepering van WBC volgens morfologische of functionele kenmerken:
Functie:
o Fagocyten = monocyten, neutrofielen en macrofagen
o Immunocyten = lymfocyten
Morfologie:
o Granulocyten = basofielen, eosinofielen en neutrofielen
Platelets of bloedplaatjes
= thrombocyten
Stamvader = megakaryocyt
Bevatten geen kern bij intrede bloedstroom
Helpen bij coagulatie (=klonteren)
Geen kern (leven minder lang)
2