Erfelijkheid = het doorgeven van kenmerken van de ene generatie op de andere
1.1: In een seksuele levenscyclus wisselen bevruchting en meiose elkaar af
Geslachtelijke (seksuele) en ongeslachtelijke (aseksuele) voortplanting
• geslachtelijk:
-> geslachtcellen/gameten vormen eicellen en zaadcellen (23 chr.)
-> door bevruchting = zygote (46 chr. / 23p)
-> erfelijk materiaal in chromosomen
-> verdubbeling van chromosomen vermijden -> dus meiose (2n -> n)
Homologe chromosomen = chromosomen van dezelfde grootte met dezelfde kenmerken en hun
centromeer op dezelfde plaats
Allelen = varianten van een gen met een verschillend effect op het fenotype
3 types levenscycli: (= afwisseling tussen bevruchting en meiose)
1.2: De meiose: geen opeenvolging van 2 mitosen, maar uniek
• enkel in geslachtsorganen voor vorming van gameten
• twee kerndelingen met synapsvorming met crossing-over plaatsvind
• = reductiedeling
• interfase voor de meiose zorgt voor gedupliceerde chromosomen (DNA-replicatie)
,A) Profase 1: -> lypoteen: chromosomen condenseren (worden compacter)
-> zygoteen: ontstaan proteïnenetwerk -> synapsvorming
-> pachyteen: synaps dwingt de homologe chromosomen tot precieze oriëntatie,
en laat crossing-over toe -> vorming chiasma: DNA-uitwissing tussen 2 niet-
zusterchromatiden
-> diploteen: synaptonemale complex valt uiteen, homologe chromosomen
worden enkel nog samengehouden op crossing-over plaatsen
-> diakinese: transcriptie stopt en chromosomen condenseren opnieuw
B) Metafase 1: -> microtubuli vormt spoelfiguur
-> terminale chiasmata wordt gevormd -> homologe chromosomen liggen in
paren op het evenaarsvlak
-> spoelfiguur bindt aan kinetochoorproteïnen aan buitenzijde van centromeer
(verschillend van mitose!)
C) Anafase 1: -> microtubuli verkorten + chiasmata verbreken
-> door willekeurige oriëntatie -> onafhankelijke overerving
D) Telofase 1: -> 2 groepen chromosomen elk aan 1 kant van de cel
-> nieuw kernmembraan wordt gevormd rond iedere dochterkern
Tweede kerndeling = zelfde als mitose maar zonder verdubbeling in interfase
,1.3: Seksuele voortplanting genereert genetische variatie die nodig is voor evolutie
3 processen die een rol spelen bij het creëren van diversiteit:
• homologe recombinatie
-> recombinatie tussen homologe chromosomen
• onafhankelijke sortering
-> het uiteenwijken van chromosomenparen naar de polen = willekeurig
-> aantal mogelijke combinaties 2n met n = haploïde chromosomenaantal (223 bij mens)
• willekeurige bevruchting
-> mannelijke + vrouwelijke partner (223 x 223 = oneindig)
, Hoofdstuk 2: De basisprincipes van overerving
2.1: Monohybride kruisingen: de principes van dominantie en uitsplitsing
Experimenten van Mendel:
• dominant of recessief -> allelen (dominant maskeert recessief)
• monohybride kruising (slechts 1 kenmerk verschilt)
• tweede generatie met 3:1 verhouding
• homozygoot (AA of aa) of heterozygoot (Aa) -> verklaart kenmerktoestand
• haploïde gameten -> diploïde zygote
• genotype (genetische/allelische samenstelling) en fenotype (waarneembare kenmerken)
Uitsplitsing of segregatie = scheiding van allelen door meiose
Bevindingen van Mendel:
-> Het principe van dominantie: In een heterozygoot individu kan een allel de aanwezigheid van
een ander allel vervangen.
-> Het principe van uitsplitsing: In een heterozygoot individu splitsen de twee allelen uit tijdens
vorming van gameten.
2.2: Dihybride kruisingen: het principe van onafhankelijke verdeling
• verschillen in 2 kenmerken
• tweede generatie met 9:3:3:1 verhouding
Bevindingen van Mendel:
-> Het principe van onafhankelijke overerving of verdeling: de allelen van verschillende genen
verdelen onafhankelijk van elkaar. (niet bij gekoppelde genen -> H4)
2.3: De uitkomst van kruisingen voorspellen
1) het punnettvierkant:
• 1 of 2 genen
• systematisch combineren
• door principe van dominantie -> fenotype voorspellen
2) het vorkschema:
• 2 of meer genen
• aparte verhoudingen combineren tot 1 fenotypische verhouding
• testkruising = kruising tussen meervoudig heterozygoot en meervoudig homozygoot (1:1)