BABYTIJD (GEBOORTE TOT 2 JAAR)
Fysieke ontwikkeling • Snelle toename in lengte en gewicht
• Neuronen groeien en vormen onderlinge
verbindingen in de hersenen
• Baby’s draaien, richten zich op, gaan rechtop
zitten, kruipen en lopen
• Baby’s reiken naar kleine objecten, grijpen ze
vast en pakken ze op
• Baby’s horen een grote variatie aan frequenties
Cognitieve ontwikkeling • Baby’s beginnen met objectpermanentie (het
besef dat mensen en objecten niet ophouden
met bestaan als ze niet meer te zien zijn) te
begrijpen en beginnen met de fysieke wereld te
experimenteren
• Begin van het gebruik van representatie en
symbolen
• De snelheid van inforverwerking neemt toe
• De taal ontwikkelt zich snel via brabbelen,
eenwoordzinnen en de telegramstijl (manier van
praten waarbij woorden worden weggelaten die
niet cruciaal zijn voor de boodschap)
Sociaal-emotionele ontwikkeling • Baby’s verschillen qua temperament en
activiteitniveau
• Gezichtsuitdrukkingen lijken emoties weer te
geven; gezichtsuitdrukkingen van anderen
worden begrepen
• Ontwikkeling van een hechtingsstijl
Seksuele ontwikkeling • Met de handen genitaal gebied aanraken omdat
het fijn voelt.
Theorieën + personen • Sensomotorisch stadium (Piaget)
- Sensomotorisch stadium Ontwikkeling van zintuigen, motoriek, geheugen
(Piaget) en objectpermanentie (idee dat mensen en
- Vertrouwen vs. wantrouwen objecten bestaat, ook al zijn ze niet zichtbaar);
(Erikson) weinig tot geen vermogen om dingen symbolisch
- Schaamte vs. autonomie weer te geven
(Erikson) Circulaire reacties:
- 4 hechtingstypes (Ainsworth) De activiteit die de ontwikkeling van cognitieve
- Orale en anale fase (Freud) schema’s mogelijk maakt, dankzij de herhaling
- Premorele periode (Kohlberg) van een willekeurig motorische handeling
- 1e Substadium: Eenvoudige reflexen
De verschillende reflexen die bepalend
zijn voor de interacties met de wereld
vormen de kern van het cognitieve leven
(zuigreflex)
- 2e Substadium: Eerste gewoonten en
primaire circulaire reacties
Baby’s gaan acties die zijn eerst
afzonderlijk uitvoerden, combineren tot
geïntegreerde activiteiten (object grijpen
en daarna zuigen)
- 3e Substadium: Secundaire circulaire
reacties
, Baby’s verleggen hun cognitieve horizon
naar de wereld buiten hunzelf en
beginnen in te spelen op hun omgeving
- 4e Substadium: Coördinatie van
secundaire circulaire reacties
Kinderen gaan gebeurtenissen bewuster
tot stand brengen en combineren
verschillende schema’s tot 1 handeling.
Hier ontwikkelt zich ook de
objectpermanentie.
- 5e Substadium: Tertiaire circulaire
reacties (‘little experimentors’)
Kinderen ontwikkelen de intentionele
variatie van de acties die gewenste
resultaten opleveren. Kinderen herhalen
niet allen prettige activiteiten zoals in
substadium 4, maar lijken mini-
experimenten uit te voeren om te
ontdekken wat de gevolgen zijn
- 6e Substadium: Het begin van het denken
Kinderen krijgen het vermogen tot
mentale representatie of symbolisch
denken
• Vertrouwen vs. wantrouwen (Erikson)
De periode waarin kinderen een gevoel van
vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen,
afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun
behoefte reageren
• Schaamte vs. autonomie (Erikson)
De periode waarin kinderen van 12-18 maanden
tot 3 jaar zelfstandigheid en autonomie
ontwikkelen als hun ouders hun
verkenningsdrang stimuleren, en schaamte en
zelftwijfel ervaren als hun ouders te veel of te
weinig verwachten
• 4 hechtingstypes (Ainsworth)
1. Veilig hechtingspatroon
Hechtingsstijl waarbij kinderen zich op hun
gemak lijken te voelen als hun moeder
aanwezig is, ook al raken ze van streek als
hun moeder de ruimte verlaat, naar haar
toegaan als ze terugkeert
2. Angstig-vermijdend hechtingspatroon
Hechtingsstijl waarbij kinderen niet de
nabijheid van hun moeder opzoeken en haar
lijken te mijden als ze terugkeert na
afwezigheid
3. Angstig-ambivalent hechtingspatroon
Hechtingsstijl waarbij kinderen een
combinatie van positieve en negatieve
reacties op hun moeder vertonen als ze
terugkeert na afwezigheid
4. Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd
hechtingspatroon
Fysieke ontwikkeling • Snelle toename in lengte en gewicht
• Neuronen groeien en vormen onderlinge
verbindingen in de hersenen
• Baby’s draaien, richten zich op, gaan rechtop
zitten, kruipen en lopen
• Baby’s reiken naar kleine objecten, grijpen ze
vast en pakken ze op
• Baby’s horen een grote variatie aan frequenties
Cognitieve ontwikkeling • Baby’s beginnen met objectpermanentie (het
besef dat mensen en objecten niet ophouden
met bestaan als ze niet meer te zien zijn) te
begrijpen en beginnen met de fysieke wereld te
experimenteren
• Begin van het gebruik van representatie en
symbolen
• De snelheid van inforverwerking neemt toe
• De taal ontwikkelt zich snel via brabbelen,
eenwoordzinnen en de telegramstijl (manier van
praten waarbij woorden worden weggelaten die
niet cruciaal zijn voor de boodschap)
Sociaal-emotionele ontwikkeling • Baby’s verschillen qua temperament en
activiteitniveau
• Gezichtsuitdrukkingen lijken emoties weer te
geven; gezichtsuitdrukkingen van anderen
worden begrepen
• Ontwikkeling van een hechtingsstijl
Seksuele ontwikkeling • Met de handen genitaal gebied aanraken omdat
het fijn voelt.
Theorieën + personen • Sensomotorisch stadium (Piaget)
- Sensomotorisch stadium Ontwikkeling van zintuigen, motoriek, geheugen
(Piaget) en objectpermanentie (idee dat mensen en
- Vertrouwen vs. wantrouwen objecten bestaat, ook al zijn ze niet zichtbaar);
(Erikson) weinig tot geen vermogen om dingen symbolisch
- Schaamte vs. autonomie weer te geven
(Erikson) Circulaire reacties:
- 4 hechtingstypes (Ainsworth) De activiteit die de ontwikkeling van cognitieve
- Orale en anale fase (Freud) schema’s mogelijk maakt, dankzij de herhaling
- Premorele periode (Kohlberg) van een willekeurig motorische handeling
- 1e Substadium: Eenvoudige reflexen
De verschillende reflexen die bepalend
zijn voor de interacties met de wereld
vormen de kern van het cognitieve leven
(zuigreflex)
- 2e Substadium: Eerste gewoonten en
primaire circulaire reacties
Baby’s gaan acties die zijn eerst
afzonderlijk uitvoerden, combineren tot
geïntegreerde activiteiten (object grijpen
en daarna zuigen)
- 3e Substadium: Secundaire circulaire
reacties
, Baby’s verleggen hun cognitieve horizon
naar de wereld buiten hunzelf en
beginnen in te spelen op hun omgeving
- 4e Substadium: Coördinatie van
secundaire circulaire reacties
Kinderen gaan gebeurtenissen bewuster
tot stand brengen en combineren
verschillende schema’s tot 1 handeling.
Hier ontwikkelt zich ook de
objectpermanentie.
- 5e Substadium: Tertiaire circulaire
reacties (‘little experimentors’)
Kinderen ontwikkelen de intentionele
variatie van de acties die gewenste
resultaten opleveren. Kinderen herhalen
niet allen prettige activiteiten zoals in
substadium 4, maar lijken mini-
experimenten uit te voeren om te
ontdekken wat de gevolgen zijn
- 6e Substadium: Het begin van het denken
Kinderen krijgen het vermogen tot
mentale representatie of symbolisch
denken
• Vertrouwen vs. wantrouwen (Erikson)
De periode waarin kinderen een gevoel van
vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen,
afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun
behoefte reageren
• Schaamte vs. autonomie (Erikson)
De periode waarin kinderen van 12-18 maanden
tot 3 jaar zelfstandigheid en autonomie
ontwikkelen als hun ouders hun
verkenningsdrang stimuleren, en schaamte en
zelftwijfel ervaren als hun ouders te veel of te
weinig verwachten
• 4 hechtingstypes (Ainsworth)
1. Veilig hechtingspatroon
Hechtingsstijl waarbij kinderen zich op hun
gemak lijken te voelen als hun moeder
aanwezig is, ook al raken ze van streek als
hun moeder de ruimte verlaat, naar haar
toegaan als ze terugkeert
2. Angstig-vermijdend hechtingspatroon
Hechtingsstijl waarbij kinderen niet de
nabijheid van hun moeder opzoeken en haar
lijken te mijden als ze terugkeert na
afwezigheid
3. Angstig-ambivalent hechtingspatroon
Hechtingsstijl waarbij kinderen een
combinatie van positieve en negatieve
reacties op hun moeder vertonen als ze
terugkeert na afwezigheid
4. Gedesorganiseerd-gedesoriënteerd
hechtingspatroon