Hoofdstuk 1 Marketingconcept en -proces
Marketingproces: Marktonderzoek -> keuze doelmarkt (segmentatie) -> productontwikkeling ->
technische productie -> marketinguitvoering -> post-verkoopactiviteiten
Goederenstroombenadering:
commodity approach -> nadruk op doorstroming van goederen naar consument.
Institutionele benadering -> nadruk op verschillende typen organisaties en rol als schakels in
distributieproces
Functionele benadering -> overbruggen fundamentele verschillen tussen fabrikant en consument
door handel. Nadruk op meest voorkomende functies of activiteiten op gebied marketing.
Micromarketing: standpunt vanuit individuele ondernemer
Meso marketing: op niveau bedrijfstak of branche
Macro marketing: niet vanuit individuele onderneming of overkoepelende organisatie maar als
proces dat goed moet functioneren.
Begin 19e eeuw Productiegericht Sellersmarket (vraag groter
dan aanbod)
1910-1930 Productgericht Productconcept verkoopt
zichzelf wel
1930-1950 Verkoopgericht Overcapaciteit, winstgericht
denken, verkoopconcept
buyersmarket (aanbod groter
dan vraag)
1950 Marketinggerichte tijdperk Marktgerichte benadering
1970 Maatschappelijk Societal marketingconcept
marketingconcept MVO
3 C’s : consumentisme = soepel tegenover ruilen, conserving = streven naar behoud grondstoffen
clean up = milieu, flessen e.d.
Klant 1.0 (90-00) = klant centraal
Klant 2.0 (00-10) = belevenis centraal
Klant 3.0 (10-20) = betekenis centraal
Klant 4.0 (15-25) = samenwerking klant centraal
Hoofdstuk 2 Marketingorganisatie
5 bestanddelen leidinggeven: organiseren, planning, bevelvoering, coördineren en controleren
Organiseren: het ontwerpen van structuur
Lijnorganisatie -> hiërarchisch stelsel, militair stelsel -> eenvoud structuur en eenheid van bevel
Lijn-staf organisatie -> naast leidinggevende functionarissen ook staffunctionarissen ieder op zijn
eigen terrein veel voorbereiding, nadeel is het ontbreken van bevoegdheid bij staffuncties.
Functionele organisatie -> volledig wijden aan één functie en gebaseerd op specialisaties van
medewerking. Nadeel is de verantwoording aan meerdere chefs.
Formele organisatie -> relaties, communicatie
Informele organisatie -> informeel praatje e.d.
Spanwijdte -> hoeveel ondergeschikten leiding word gegeven
Omspanningsvermogen -> hoeveel leiding er aan kan worden gegeven aan max aantal personen
Management by objectives -> gezamenlijke doelen
Management by exception -> grote mate van vrijheid
Productorganisatie vaak bij grote ondernemingen
Markt of deelnemersorganisatie
Geografische organisatie -> sortering op gebied
Productmanagement en accountmanagement (tweedoelgroepenbenadering)
Commercieel directeur -> leiding aan marketing- en verkoopafdeling coördinatie en integratie
Marketingmanager -> afstemming binnen onderneming van alle marketingactiviteiten
,Productmanager -> verantwoordelijk voor analyse, planning, implementatie, controle
marketingactiviteiten
Accountmanager -> voor grote klanten, beleid afstemmen met ze
Marketing – service manager -> leiding aan stafafdeling marketing services
Marketing medewerker / assistent -> assisteren marketing/product managers
Online marketeer -> alles online
Category manager -> samenstellen/ optimaliseren productgroep
Webshopmanager -> alles van webshop
Contentmanager -> verantwoordelijk inhoud/content website
Marketingcommunicatie manager -> voor intern en extern marketingcommunicatiebeleid
MIS
-intern rapporteringssysteem
-marketing intelligentiesysteem
-marktonderzoeksysteem
-marketinganalysesysteem
Hoofdstuk 3 macro-omgeving
Demografisch -> samenstelling bevolking
Economische omgeving -> inflatie, werkgelegenheid enz.
Oorspronkelijk inkomen = loon + interest + grondrente + ondernemingswinst
Normaal inkomen : het geld uitgedrukte inkomen
Reëel inkomen: betrekking op hoeveelheid goederen die men met het inkomen kan verwerven
Vrij besteedbaar inkomen / discretionair inkomen = inkomen – inkomenslasten – kosten
levensonderhoud
Objectieve werkloosheid: zonder schuld werkzoekenden
Subjectieve werkloosheid: niet in staat om te werken
Conjuncturele werkloosheid: tekortschieten vraag = kenmerken depressie
Structurele werkloosheid: maatschappelijke organisatie niet in staat is zich aan te passen
Conjunctuur= economische golfbeweging meestal periode 7-11 jaar
-opgang (hausse) toenemen bestedingen, productie en werkgelegenheid stijgen
-bovenste keerpunt: crisis, dalingen op alles
-neergang: 1e gedeelte recessie/contractie enige tijd voortzetten
-onderste keerpunt = herstel eerst bepaalde opleving/optimisme
Kondnatieff = periode van 40-60 jaar
Geografische driehoekshandel en transitohandel (land A bemiddelt tussen B en C)
, Hoofdstuk 4 consumentengedrag 1
Communicatie, aankoop, gebruik/consumptie, afdankgedrag
Studie consumentengedrag leert marketing: -analyse marktkansen -marktsegmentatie
-vaststelling/verbetering marketingmix
Wet van Engel: naarmate inkomen stijgt: dalen levensmiddelen, huishoudmiddelen blijven gelijk en
luxeproducten nemen toe van het inkomen
Socialisatie: wanneer men cultuur een samenleving maakt
Acculturatie: nieuwe cultuur aanleren
Referentiegroepen
Associatieve groep: maakt individu deel van uit (lidmaatschap neemt alles over van die groep)
Dissociatieve groep: wil men juist geen lid van worden
Formele groep: vb sportvereniging
Informele groep: geen officiële eisen voor
Primaire en secundaire groep
Een referentiegroep heeft 3 invloedsvormen:
-informatieve invloed: laat zich leiden door mening deskundigen
-expressieve/comperatieve invloed: vergelijken met leden van belangrijke groepen
-nuttigheids- of normatieve invloed: wanneer consument zijn attitude/gedrag aanpast aan persoon of
groep, wil zich geaccepteerd voelen
Individuele adoptie proces:
Awareness: bewustwording
Interest: belangstelling
Evaluation: beoordeling
Trial: probeeraankoop
Adoption: acceptatie
Diffusieproces: speelt zich af op niveau consumentenpopulatie en geeft verspreiding van het product
aan.
Innovators, early adopters, early majority, late majority, laggards.
Marketingproces: Marktonderzoek -> keuze doelmarkt (segmentatie) -> productontwikkeling ->
technische productie -> marketinguitvoering -> post-verkoopactiviteiten
Goederenstroombenadering:
commodity approach -> nadruk op doorstroming van goederen naar consument.
Institutionele benadering -> nadruk op verschillende typen organisaties en rol als schakels in
distributieproces
Functionele benadering -> overbruggen fundamentele verschillen tussen fabrikant en consument
door handel. Nadruk op meest voorkomende functies of activiteiten op gebied marketing.
Micromarketing: standpunt vanuit individuele ondernemer
Meso marketing: op niveau bedrijfstak of branche
Macro marketing: niet vanuit individuele onderneming of overkoepelende organisatie maar als
proces dat goed moet functioneren.
Begin 19e eeuw Productiegericht Sellersmarket (vraag groter
dan aanbod)
1910-1930 Productgericht Productconcept verkoopt
zichzelf wel
1930-1950 Verkoopgericht Overcapaciteit, winstgericht
denken, verkoopconcept
buyersmarket (aanbod groter
dan vraag)
1950 Marketinggerichte tijdperk Marktgerichte benadering
1970 Maatschappelijk Societal marketingconcept
marketingconcept MVO
3 C’s : consumentisme = soepel tegenover ruilen, conserving = streven naar behoud grondstoffen
clean up = milieu, flessen e.d.
Klant 1.0 (90-00) = klant centraal
Klant 2.0 (00-10) = belevenis centraal
Klant 3.0 (10-20) = betekenis centraal
Klant 4.0 (15-25) = samenwerking klant centraal
Hoofdstuk 2 Marketingorganisatie
5 bestanddelen leidinggeven: organiseren, planning, bevelvoering, coördineren en controleren
Organiseren: het ontwerpen van structuur
Lijnorganisatie -> hiërarchisch stelsel, militair stelsel -> eenvoud structuur en eenheid van bevel
Lijn-staf organisatie -> naast leidinggevende functionarissen ook staffunctionarissen ieder op zijn
eigen terrein veel voorbereiding, nadeel is het ontbreken van bevoegdheid bij staffuncties.
Functionele organisatie -> volledig wijden aan één functie en gebaseerd op specialisaties van
medewerking. Nadeel is de verantwoording aan meerdere chefs.
Formele organisatie -> relaties, communicatie
Informele organisatie -> informeel praatje e.d.
Spanwijdte -> hoeveel ondergeschikten leiding word gegeven
Omspanningsvermogen -> hoeveel leiding er aan kan worden gegeven aan max aantal personen
Management by objectives -> gezamenlijke doelen
Management by exception -> grote mate van vrijheid
Productorganisatie vaak bij grote ondernemingen
Markt of deelnemersorganisatie
Geografische organisatie -> sortering op gebied
Productmanagement en accountmanagement (tweedoelgroepenbenadering)
Commercieel directeur -> leiding aan marketing- en verkoopafdeling coördinatie en integratie
Marketingmanager -> afstemming binnen onderneming van alle marketingactiviteiten
,Productmanager -> verantwoordelijk voor analyse, planning, implementatie, controle
marketingactiviteiten
Accountmanager -> voor grote klanten, beleid afstemmen met ze
Marketing – service manager -> leiding aan stafafdeling marketing services
Marketing medewerker / assistent -> assisteren marketing/product managers
Online marketeer -> alles online
Category manager -> samenstellen/ optimaliseren productgroep
Webshopmanager -> alles van webshop
Contentmanager -> verantwoordelijk inhoud/content website
Marketingcommunicatie manager -> voor intern en extern marketingcommunicatiebeleid
MIS
-intern rapporteringssysteem
-marketing intelligentiesysteem
-marktonderzoeksysteem
-marketinganalysesysteem
Hoofdstuk 3 macro-omgeving
Demografisch -> samenstelling bevolking
Economische omgeving -> inflatie, werkgelegenheid enz.
Oorspronkelijk inkomen = loon + interest + grondrente + ondernemingswinst
Normaal inkomen : het geld uitgedrukte inkomen
Reëel inkomen: betrekking op hoeveelheid goederen die men met het inkomen kan verwerven
Vrij besteedbaar inkomen / discretionair inkomen = inkomen – inkomenslasten – kosten
levensonderhoud
Objectieve werkloosheid: zonder schuld werkzoekenden
Subjectieve werkloosheid: niet in staat om te werken
Conjuncturele werkloosheid: tekortschieten vraag = kenmerken depressie
Structurele werkloosheid: maatschappelijke organisatie niet in staat is zich aan te passen
Conjunctuur= economische golfbeweging meestal periode 7-11 jaar
-opgang (hausse) toenemen bestedingen, productie en werkgelegenheid stijgen
-bovenste keerpunt: crisis, dalingen op alles
-neergang: 1e gedeelte recessie/contractie enige tijd voortzetten
-onderste keerpunt = herstel eerst bepaalde opleving/optimisme
Kondnatieff = periode van 40-60 jaar
Geografische driehoekshandel en transitohandel (land A bemiddelt tussen B en C)
, Hoofdstuk 4 consumentengedrag 1
Communicatie, aankoop, gebruik/consumptie, afdankgedrag
Studie consumentengedrag leert marketing: -analyse marktkansen -marktsegmentatie
-vaststelling/verbetering marketingmix
Wet van Engel: naarmate inkomen stijgt: dalen levensmiddelen, huishoudmiddelen blijven gelijk en
luxeproducten nemen toe van het inkomen
Socialisatie: wanneer men cultuur een samenleving maakt
Acculturatie: nieuwe cultuur aanleren
Referentiegroepen
Associatieve groep: maakt individu deel van uit (lidmaatschap neemt alles over van die groep)
Dissociatieve groep: wil men juist geen lid van worden
Formele groep: vb sportvereniging
Informele groep: geen officiële eisen voor
Primaire en secundaire groep
Een referentiegroep heeft 3 invloedsvormen:
-informatieve invloed: laat zich leiden door mening deskundigen
-expressieve/comperatieve invloed: vergelijken met leden van belangrijke groepen
-nuttigheids- of normatieve invloed: wanneer consument zijn attitude/gedrag aanpast aan persoon of
groep, wil zich geaccepteerd voelen
Individuele adoptie proces:
Awareness: bewustwording
Interest: belangstelling
Evaluation: beoordeling
Trial: probeeraankoop
Adoption: acceptatie
Diffusieproces: speelt zich af op niveau consumentenpopulatie en geeft verspreiding van het product
aan.
Innovators, early adopters, early majority, late majority, laggards.
