Literatuur:
· Broeksteeg, Gemeenterecht, H 1, 2 en 3
· J.L.W. Broeksteeg en I. van Haaren-Dresens, Ingrijpen op Sint Eustatius, De
herontdekking van de grove taakverwaarlozing? NJB 2018, 406
Vragen:
1. Wat is het verschil tussen autonomie en medebewind? In
hoeverre valt dit onderscheid te relativeren?
Autonomie en medebewind zijn cruciale concepten in het gemeenterecht.
Autonomie
Autonomie, vastgelegd in artikel 124 van de Grondwet en artikel 108 van de Gemeentewet,
betekent dat gemeenten vrij zijn om zaken te regelen en te besturen die in het belang van
hun huishouding nodig zijn. Gemeenten kunnen deze 'eigen' bevoegdheden op eigen initiatief
en zelfstandig uitoefenen. Voorbeelden van autonome taken zijn:
1. Vrije taakuitoefening: cultuur, sport, recreatie, subsidiëring, verkeersplannen,
grondbeleid, en privaatrechtelijk handelen.
2. Wettelijk verplichte taken: het vaststellen van algemene plaatselijke verordeningen,
handhaving van de openbare orde, en het vaststellen van de begroting.
De gemeentelijke open huishouding is nauw verbonden met autonomie, waarbij gemeenten
binnen hun huishouding vrij zijn om zaken te regelen en te besturen.
Historisch gezien heeft Nederland een traditie van autonome gewesten. Deze autonomie
werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) versterkt door de gezamenlijke strijd tegen
Spanje. Na de Tweede Wereldoorlog nam het centrale gezag veel regelgevende taken over,
waardoor de autonomie van gemeenten werd beperkt.
Medebewind
Medebewind, zoals omschreven in artikel 124, lid 2 van de Grondwet, betreft de
medewerking van gemeenten aan de uitvoering van hogere regelingen. Dit betekent dat
,gemeenten meewerken aan de uitvoering van wetten en regelingen die door de nationale of
provinciale overheid zijn vastgesteld. Voorbeelden van medebewind zijn:
1. Ruimtelijke ordening en milieu: Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Waterwet,
enz.
2. Sociaal domein: Participatiewet, Wet maatschappelijke ondersteuning, Jeugdwet,
enz.
3. Andere terreinen: Kieswet, Paspoortwet, Mediawet, Wet op het primair onderwijs, Wet
op de lijkbezorging, Wegenverkeerswet, enz.
Bij medebewind ligt het initiatief bij een hogere overheid, en gemeenten voeren deze
regelingen uit. Dit kan betekenen dat gemeenten weinig zeggenschap hebben en slechts als
uitvoeringsloket fungeren.
Relativering van het onderscheid
Het onderscheid tussen autonomie en medebewind is niet altijd scherp. Vaak is er sprake
van een vloeiende overgang:
1. Autonome bevoegdheden met beperkingen: Ook binnen autonome taken moeten
gemeenten rekening houden met hogere wetgeving. Een voorbeeld is het verbod op
bierfietsen in een gemeente, waarbij moet worden nagegaan of dit niet strijdig is met
de Wegenverkeerswet.
2. Medebewind met ruimte voor eigen invulling: Bij sommige medebewindstaken
hebben gemeenten ruimte om eigen beleid te formuleren, zoals bij de uitvoering van
de Wet maatschappelijke ondersteuning.
In de praktijk moeten gemeenten dus voortdurend beoordelen of hun handelen binnen de
autonome ruimte valt of dat het medebewind vereist. Dit maakt dat er geen strikt zwart-wit
onderscheid is tussen autonomie en medebewind.
2. Nederland wordt vaak aangeduid als een gedecentraliseerde
eenheidsstaat. Wat houdt dat precies in?
Dit betekent dat decentrale overheden, zoals provincies, gemeenten en waterschappen,
enerzijds de vrijheid hebben om eigen beleid te ontwikkelen en uit te voeren. Anderzijds
staan zij onder toezicht van de centrale overheid, die het algemene kader bepaalt en ingrijpt
wanneer dat nodig is.
Kenmerken van een gedecentraliseerde eenheidsstaat
1. Vrijheid voor decentrale overheden:
● Decentrale overheden zoals provincies, gemeenten en waterschappen hebben
de bevoegdheid om op lokaal niveau beleid te maken en uit te voeren. Dit
geeft hen de mogelijkheid om in te spelen op specifieke lokale behoeften en
omstandigheden.
, ● Voorbeelden van eigen beleid zijn lokale verkeersplannen, cultuur- en
sportbeleid, en het beheer van lokale infrastructuur.
2. Toezicht door de centrale overheid:
● Hoewel decentrale overheden autonoom zijn in hun beleidsvorming, staan zij
onder toezicht van de centrale overheid. Dit toezicht zorgt ervoor dat lokaal
beleid niet in strijd is met nationale wet- en regelgeving.
● De centrale overheid kan ingrijpen als een decentrale overheid besluiten
neemt die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang. Een voorbeeld
hiervan is de bevoegdheid van de centrale overheid om besluiten van
decentrale overheden te vernietigen.
Constitutionele basis
● Grondwettelijke waarborgen: De Nederlandse Grondwet waarborgt het bestaan van
openbare lichamen zoals provincies, gemeenten en waterschappen, hoewel de term
'gedecentraliseerde eenheidsstaat' niet expliciet wordt genoemd. Artikel 134, eerste
lid van de Grondwet, laat ook ruimte voor de oprichting van nieuwe openbare
lichamen, zolang deze de structuur van het Huis van Thorbecke niet doorbreken.
● Voorbeelden van toezicht: Een recent voorbeeld van centraal ingrijpen is de situatie
waarin de gemeente Utrecht afweek van landelijke regelgeving op het gebied van
armoedebestrijding. De centrale overheid vernietigde dit besluit omdat het in strijd
was met bestaande nationale wetten.
Verschil met een gecentraliseerde eenheidsstaat
● In tegenstelling tot gecentraliseerde eenheidsstaten zoals Frankrijk, waar de centrale
overheid (bijvoorbeeld in Parijs) vrijwel alle beleidsbeslissingen bepaalt, hebben
decentrale overheden in Nederland een aanzienlijke mate van beleidsvrijheid.
● Deze vrijheid wordt echter begrensd door het kader en toezicht van de centrale
overheid, waardoor Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat blijft en geen
federale staat is.
Praktische implicaties
● Zelfstandigheid binnen kaders: Decentrale overheden kunnen zelfstandig beleid
maken, maar dit moet passen binnen de door de centrale overheid gestelde kaders.
● Toezicht en correctie: De centrale overheid houdt toezicht en kan correcties
doorvoeren als decentrale overheden afwijken van nationale regelgeving. Dit gebeurt
meestal via administratieve toezichtinstrumenten zoals de goedkeuring van
begrotingen of het vernietigen van besluiten die in strijd zijn met hoger recht of het
algemeen belang.
Nederland combineert dus lokale beleidsvrijheid met centrale controle, waardoor het
functioneren van eenheidsstaat en decentralisatie hand in hand gaan.
, 3. Broeksteeg schrijft in hoofdstuk 3.3 over de driekringenleer en de
zgn. gesloten en open huishouding.
Thorbecke heeft de driekringenleer aangehangen.
a. Wat wordt met deze begrippen bedoeld?
Driekringenleer van Thorbecke
De driekringenleer, geformuleerd door Johan Rudolf Thorbecke, verdeelt de
verantwoordelijkheden tussen de drie overheidslagen in Nederland: het rijk, de provincies en
de gemeenten. Elke laag heeft een eigen "kring" van belangen en verantwoordelijkheden die
zij zelfstandig behartigt, zonder inmenging van de andere lagen.
● Rijk: Behartigt nationale belangen, zoals defensie, buitenlandse zaken, en nationale
infrastructuur.
● Provincies: Behandelen regionale zaken, zoals regionale ruimtelijke ordening en
milieubeheer.
● Gemeenten: Focussen op lokale belangen, zoals gemeentelijke infrastructuur, lokale
veiligheid en welzijn.
Het gevolg van deze leer is een strikte scheiding van verantwoordelijkheden, waarbij elke
overheidslaag haar eigen sfeer heeft en zich niet bemoeit met de sferen van de andere
lagen.
Gesloten en open huishouding
● Gesloten huishouding: In een gesloten huishouding heeft een overheidslaag een
beperkte en duidelijk afgebakende reeks bevoegdheden. Binnen deze gesloten sfeer
mogen andere overheidslagen zich niet mengen. Een waterschap is een klassiek
voorbeeld van een gesloten huishouding, omdat het uitsluitend met waterbeheer te
maken heeft.
● Open huishouding: In een open huishouding heeft een overheidslaag meer vrijheid
om een breed scala aan zaken te regelen en te besturen, zolang dit in het algemeen
belang is. Gemeenten en provincies functioneren volgens het principe van een open
huishouding, wat betekent dat zij een breed scala aan taken kunnen oppakken, mits
deze het algemene maatschappelijke belang dienen en niet expliciet door hogere
wetgeving worden uitgesloten.
Verandering in de benadering
De driekringenleer en het idee van een gesloten huishouding zijn grotendeels verlaten. De
hedendaagse praktijk erkent dat rijks- en gemeentelijke belangen niet strikt gescheiden zijn
en dat samenwerking tussen verschillende overheidslagen essentieel is voor het behartigen
van het openbaar belang.
Moderne toepassing
Volgens de hedendaagse opvatting kunnen gemeenten en andere decentrale overheden ook
betrokken zijn bij algemene maatschappelijke belangen, zelfs als deze niet strikt tot hun