LEERDOELEN Internationaal en europees recht
WEEK 1 leerdoelen INTERNATIONAAL RECHT
1. U kunt uitleggen hoe de internationale rechtsorde zich in de loop van de geschiedenis
heeft ontwikkeld en in hoeverre deze rechtsorde verschilt van een nationale rechtsorde.
Internationaal publiekrecht regelt de uitoefening van publiek gezag in de internationale
gemeenschap. Internationaal recht bepaalt op reikwijdte en inhoud het nationaal recht. Een sterke
internationale rechtsorde biedt stabiliteit en internationale betrekkingen.
Internationaal publiekrecht heeft een lange geschiedenis
- mesopotamië rond 3000 voor christus
- tussen griekse stadstaten
- vroeger waren de politieke organisatievormen te zwak om gecentraliseerd publiek gezag uit te
oefenen. -> zo hadden monarchen in de middeleeuwen slechts beperkte macht die ze met
edelen moesten delen.
- De oorsprong van het internationale publiekrecht wordt vaak verbonden met het ontstaan van
onafhankelijke en soevereine staten in de EU rond de 16e en 17e eeuw. (Vrede van
Westfalen) Hierbij werd ook de republiek der zevende verenigde Nederlanden erkend.
- De Amerikanen werden vanaf hun onafhankelijkheid in 1783 in het Europese stelsel
betrokken. Terwijl het eerst vaak alleen Europees publiekrecht was.
- NL had koloniaal gezag dmv de WIC en VOC.
- Na ww1 verloor de eu zijn greep op de internationale rechtsorde, de vs werd een belangrijke
machtsfactor en de sovjet unie kwam op. Dit verzwakte de europese dominantie.
- Zelfbeschikking rond 1916, als idee van de vs, speelde een belangrijke rol. Dit idee werd in
1945 vastgelegd in het handvest van de vn waarin het de mogelijkheid gaf om ontmanteld te
worden.
- Nu kon gesproken worden van een internationaal publiekrecht die de gehele wereld omvatte
- De internationale rechtsorde is ook veranderd door de opkomst van andere actoren zoals de
vn en de eu.
- de geschiedenis was een machtsstrijd
Verschil internationale en nationale rechtsorde
- in nationale rechtsorde is het gecentraliseerd het gezag
- in internationale rechtsorde is het centraal gezag zwak, het heeft een decentraal
karakter, niet zozeer het recht van het gemeenschap maar het gedecentraliseerde recht
van een veelheid van nationale gemeenschappen. Dit is ook historisch verklaarbaar
omdat de internationale rechtsorde ontstaan is vanuit de totstandkoming van
soevereine en gelijke staten na de vrede van westfalen
2. U kunt de bronnen van het internationaal publiekrecht identificeren en uitleggen in
hoeverre deze bronnen van elkaar verschillen.
De internationale rechtsorde erkent 4 rechtsbronnen:
- gewoonterecht:
1. objectieve deel: Statenpraktijk: Het moet omvangrijk zijn, er moet een
behoorlijke groep staten zijn die dat doen voordat het bindend kan zijn.
Als een staat er belang bij hebt dan doet er meer toe dan staten die er
, geen belang bij hebben. Ook moet het uniform zijn, het moet uitstralen
dat er een overeenstemming is in hoe je moet handelen en waarom. Dit is
allemaal lastig omdat het niet is vastgelegd
2. subjectieve deel: rechtsovertuiging opinio uiris
- verdragen
a. geschreven recht (registratie een publicatie)
b. er zijn verschillende namen voor, verdrag confentie, charter, tussen staten die
hier vrijwillig partij bij zijn geworden
c. het legt rechten en plichten vast
d. verdragen hebben de meeste invloed van staten. Ze zijn compleet in charge
van de verdragen
e. niet beperkt tot 1 bepaald onderwerp
f. ze scheppen geen algemeen geldend recht, de staat moet er namelijk partij bij
zijn, het moet een weerspeigeling zijn van de consent to be bound, alleen
algemeen bindend voor de staten die hier specifiek partij bij zijn. Als je er
wel partij bij bent dan heb je geratificeerd, dan geld het idee van pacta sunt
servanda, je moet je eraan houden. Je moet op elkaar kunnen vertrouwen.
Belang van registratie en kenbaarheid
g. Codificatie van het recht, je legt internationale regels neer in een verdrag en
je deponeert dat op een bepaalde plek. Secretarris van de verenigde naties is
depositaris van meer dan 600 verdragen. Je legt het neer in het nederlandse
tractatenblad
h. Belangrijke moment van codicifatie IPUR:
- rond 1920 (harvard drafts en volkenbond)
- 1945-1970: international law commission en vn
i. weens verdrag inzake diplomatieke betrekkingen
j. weens verdragenverdrag
k. vn zeerechtverdrag
l. statuur van rome
m. vn verdrag immuniteiten van staten
n. wapenhandelsverdrag
o. IVBPR, IVESCR
- besluiten van internationale organisaties
- algemene rechtsbeginselen
______________
Gewoonterecht
- HET GEWOONTERECHT ZEGT: uniform en omvangrijk.
-> objectief: statenpraktijk, je handelt op een bepaalde manier, handelingen van staten
orgaan die zowel feitelijk iets doen en dat ondersteunen door verbale uittingen (NSCS en
nucaraqua zaken). Het moet omvangrijk zijn, er moet een behoorlijke groep staten zijn
die dat doen voordat het bindend kan zijn. Als een staat er belang bij hebt dan doet er
meer toe dan staten die er geen belang bij hebben. Ook moet het uniform zijn, het moet
uitstralen dat er een overeenstemming is in hoe je moet handelen en waarom. Dit is
allemaal lastig omdat het niet is vastgelegd
- subjectief: rechtsovertuiging (opinio juris), je handelt omdat het een regel is
,Jus cogens is dwingend recht, verbod op genocide, hier kan je niet van afwijken, het gaat om een
status. Iedereen is gebonden eraan en je mag er niet van afwijken, dit is een status
- Dat wijkt af van internationaal gewoonterecht, je kan van een regel van internationaal
gewoonterecht afspraken maken wanneer je ervan zou kunnen afwijken. Je kan hiervan
afwijken, dit is een bron, geen geschreven bron, wel heel belangrijk. Het meeste
internationale recht wordt wel opgevolgd. Het is altijd bindend tenzij er iets anders is
afgesproken.
North sea continental shelf case
Nl en denemarken zeggen dat de lijn in het midden getrokken moeten worden. Duitsland zegt nee
geen gelijke delen. Duitsland is geen partij bij het verdrag. Maar als het hof het een regel van
internationaal gewoonterecht vind dan zou duitsland er ook aan gebonden worden tenzij wat anders
hadden afgesproken, dat hebben ze echter niet.
nicaraqua: koude oorlog, omvangrijk en uniform, statenpraktijk is er, waar is de rechtsovertuiging
Er zijn twee voorwaarden voor het ontstaan van gewoonterecht:
Er moet sprake zijn van een algemene praktijk (objectief);
Gewoonte kan tot recht worden indien voldoende staten zich gedurende een bepaalde periode op een
bepaalde wijze gedragen;
Praktijk van staten kan bestaan uit handelingen van alle staatsorganen;
Statenpraktijk kan ook bestaan uit verdragspraktijk;
Er is geen specifieke tijdsduur vereist (zie hiervoor de North Sea Continental Shelf-zaak van het IGH,
par. 74);
Verder moet de regel omvangrijk (extensive) en vrijwel uniform (virtually uniform) zijn;
Uniform houdt in dat de praktijk van de betrokken staten bij de vorming van een gewoonterechtelijke
regel voldoende consistent moet zijn. In vergelijkbare omstandigheden moet op gelijke wijze
gedragen worden (dit hoeft niet volledig te zijn);
Zie hiervoor de Nicaragua-zaak (par. 186): "It is not to be expected that in the practice of states the
application of the rules in question should have been perfect (...). In order to deduce the existence of
customary rules, the Court deems it sufficient that the conduct of states should, in general, be
consistent with such rules";
Extensive betekent dat de praktijk door relatief veel staten moet worden gevolgd (hoeveel is
onduidelijk, daarom wordt deze regel soepel toegepast). Deze kan ook bestaan als andere staten zich
niet tegen de praktijk verzetten. Voor de vraag of er genoeg staten zijn, komt er bijzonder gewicht toe
aan staten die een belang bij de regel hebben (bijvoorbeeld kuststaten in de North Sea Continental
Shelf-zaak, par. 73);
Er moet sprake zijn van een rechtsovertuiging (opinio juris) (subjectief);
Staten moeten de overtuiging hebben dat deze gedragingen door internationaal recht worden
toegestaan, geduld of gevorderd en niet vanwege politieke of economische wenselijkheid (zie
hiervoor het IGH in de North Sea Continental Shelf-zaak: "so acted because they felt legally
compelled to draw boundaries in this way by reason of a rule of customary law obliging them to do
so" (par. 78);
Rechtsovertuiging laat zich vaststellen als staten uitdrukkelijk aangeven dat zij van oordeel zijn dat
een bepaalde praktijk wel of niet door recht wordt toegestaan;
Het kan ook vastgesteld worden door verdragen die een middel vormen om een bepaalde overtuiging
vast te leggen naar de buitenwereld (dit wordt echter niet snel aangenomen);
, Besluiten van internationale organisaties kunnen een aanwijzing voor rechtsovertuiging vormen,
afhankelijk van de inhoud van resoluties. Bij een groot aantal tegenstemmen zal het niet snel worden
aangenomen als opinio juris;
Rechtsovertuiging wordt vaak afgeleid uit een algemene praktijk. Als er een algemene praktijk is en
geen uitdrukkelijk bewijs van een tegengestelde rechtsovertuiging, zoals protesten, dan kan het
ontbreken daarvan de rechtsovertuiging impliceren
3. Hoe verhouden verdragen en gewoonterecht zich tegenover elkaar
- Verdragen bindend voor partijen die hiermee akkoord gaan. Gewoonterecht bindend voor
iedereen. Somss kan het gewoonterecht worden vastgelegd in de verdragen.
- Er is geen vaste hierarchie tussen deze twee, ze zijn van gelijk gewicht:
MAAR: lex specialis derogat lege generali (speicale regels gaan voor op algemene regels)
MAAR: lex posterior derogaat lege priori (dat wat later komt gaat voor op wat eerder was)
- aantal uitzonderingen hierop:
1. artikel 103 VN HV. Verplichtingen die voortvloeien uit het vn hv voor gaan op
verplichtingen uit andere verdragen. (zoals resoluties VNveiligheidsraad, die zijn wel
bindend)
2. speciale positie van jus cogens artikel 53 van weens verdragenverdrag. Is
overstijgend recht, bindend voor alle staten, mag je nooit van afwijken in welk geval
dan ook ookal is het niet vastgesteld. (aggressieverbod, genocideverbod,
martelverbod)
WEEK 1 leerdoelen INTERNATIONAAL RECHT
1. U kunt uitleggen hoe de internationale rechtsorde zich in de loop van de geschiedenis
heeft ontwikkeld en in hoeverre deze rechtsorde verschilt van een nationale rechtsorde.
Internationaal publiekrecht regelt de uitoefening van publiek gezag in de internationale
gemeenschap. Internationaal recht bepaalt op reikwijdte en inhoud het nationaal recht. Een sterke
internationale rechtsorde biedt stabiliteit en internationale betrekkingen.
Internationaal publiekrecht heeft een lange geschiedenis
- mesopotamië rond 3000 voor christus
- tussen griekse stadstaten
- vroeger waren de politieke organisatievormen te zwak om gecentraliseerd publiek gezag uit te
oefenen. -> zo hadden monarchen in de middeleeuwen slechts beperkte macht die ze met
edelen moesten delen.
- De oorsprong van het internationale publiekrecht wordt vaak verbonden met het ontstaan van
onafhankelijke en soevereine staten in de EU rond de 16e en 17e eeuw. (Vrede van
Westfalen) Hierbij werd ook de republiek der zevende verenigde Nederlanden erkend.
- De Amerikanen werden vanaf hun onafhankelijkheid in 1783 in het Europese stelsel
betrokken. Terwijl het eerst vaak alleen Europees publiekrecht was.
- NL had koloniaal gezag dmv de WIC en VOC.
- Na ww1 verloor de eu zijn greep op de internationale rechtsorde, de vs werd een belangrijke
machtsfactor en de sovjet unie kwam op. Dit verzwakte de europese dominantie.
- Zelfbeschikking rond 1916, als idee van de vs, speelde een belangrijke rol. Dit idee werd in
1945 vastgelegd in het handvest van de vn waarin het de mogelijkheid gaf om ontmanteld te
worden.
- Nu kon gesproken worden van een internationaal publiekrecht die de gehele wereld omvatte
- De internationale rechtsorde is ook veranderd door de opkomst van andere actoren zoals de
vn en de eu.
- de geschiedenis was een machtsstrijd
Verschil internationale en nationale rechtsorde
- in nationale rechtsorde is het gecentraliseerd het gezag
- in internationale rechtsorde is het centraal gezag zwak, het heeft een decentraal
karakter, niet zozeer het recht van het gemeenschap maar het gedecentraliseerde recht
van een veelheid van nationale gemeenschappen. Dit is ook historisch verklaarbaar
omdat de internationale rechtsorde ontstaan is vanuit de totstandkoming van
soevereine en gelijke staten na de vrede van westfalen
2. U kunt de bronnen van het internationaal publiekrecht identificeren en uitleggen in
hoeverre deze bronnen van elkaar verschillen.
De internationale rechtsorde erkent 4 rechtsbronnen:
- gewoonterecht:
1. objectieve deel: Statenpraktijk: Het moet omvangrijk zijn, er moet een
behoorlijke groep staten zijn die dat doen voordat het bindend kan zijn.
Als een staat er belang bij hebt dan doet er meer toe dan staten die er
, geen belang bij hebben. Ook moet het uniform zijn, het moet uitstralen
dat er een overeenstemming is in hoe je moet handelen en waarom. Dit is
allemaal lastig omdat het niet is vastgelegd
2. subjectieve deel: rechtsovertuiging opinio uiris
- verdragen
a. geschreven recht (registratie een publicatie)
b. er zijn verschillende namen voor, verdrag confentie, charter, tussen staten die
hier vrijwillig partij bij zijn geworden
c. het legt rechten en plichten vast
d. verdragen hebben de meeste invloed van staten. Ze zijn compleet in charge
van de verdragen
e. niet beperkt tot 1 bepaald onderwerp
f. ze scheppen geen algemeen geldend recht, de staat moet er namelijk partij bij
zijn, het moet een weerspeigeling zijn van de consent to be bound, alleen
algemeen bindend voor de staten die hier specifiek partij bij zijn. Als je er
wel partij bij bent dan heb je geratificeerd, dan geld het idee van pacta sunt
servanda, je moet je eraan houden. Je moet op elkaar kunnen vertrouwen.
Belang van registratie en kenbaarheid
g. Codificatie van het recht, je legt internationale regels neer in een verdrag en
je deponeert dat op een bepaalde plek. Secretarris van de verenigde naties is
depositaris van meer dan 600 verdragen. Je legt het neer in het nederlandse
tractatenblad
h. Belangrijke moment van codicifatie IPUR:
- rond 1920 (harvard drafts en volkenbond)
- 1945-1970: international law commission en vn
i. weens verdrag inzake diplomatieke betrekkingen
j. weens verdragenverdrag
k. vn zeerechtverdrag
l. statuur van rome
m. vn verdrag immuniteiten van staten
n. wapenhandelsverdrag
o. IVBPR, IVESCR
- besluiten van internationale organisaties
- algemene rechtsbeginselen
______________
Gewoonterecht
- HET GEWOONTERECHT ZEGT: uniform en omvangrijk.
-> objectief: statenpraktijk, je handelt op een bepaalde manier, handelingen van staten
orgaan die zowel feitelijk iets doen en dat ondersteunen door verbale uittingen (NSCS en
nucaraqua zaken). Het moet omvangrijk zijn, er moet een behoorlijke groep staten zijn
die dat doen voordat het bindend kan zijn. Als een staat er belang bij hebt dan doet er
meer toe dan staten die er geen belang bij hebben. Ook moet het uniform zijn, het moet
uitstralen dat er een overeenstemming is in hoe je moet handelen en waarom. Dit is
allemaal lastig omdat het niet is vastgelegd
- subjectief: rechtsovertuiging (opinio juris), je handelt omdat het een regel is
,Jus cogens is dwingend recht, verbod op genocide, hier kan je niet van afwijken, het gaat om een
status. Iedereen is gebonden eraan en je mag er niet van afwijken, dit is een status
- Dat wijkt af van internationaal gewoonterecht, je kan van een regel van internationaal
gewoonterecht afspraken maken wanneer je ervan zou kunnen afwijken. Je kan hiervan
afwijken, dit is een bron, geen geschreven bron, wel heel belangrijk. Het meeste
internationale recht wordt wel opgevolgd. Het is altijd bindend tenzij er iets anders is
afgesproken.
North sea continental shelf case
Nl en denemarken zeggen dat de lijn in het midden getrokken moeten worden. Duitsland zegt nee
geen gelijke delen. Duitsland is geen partij bij het verdrag. Maar als het hof het een regel van
internationaal gewoonterecht vind dan zou duitsland er ook aan gebonden worden tenzij wat anders
hadden afgesproken, dat hebben ze echter niet.
nicaraqua: koude oorlog, omvangrijk en uniform, statenpraktijk is er, waar is de rechtsovertuiging
Er zijn twee voorwaarden voor het ontstaan van gewoonterecht:
Er moet sprake zijn van een algemene praktijk (objectief);
Gewoonte kan tot recht worden indien voldoende staten zich gedurende een bepaalde periode op een
bepaalde wijze gedragen;
Praktijk van staten kan bestaan uit handelingen van alle staatsorganen;
Statenpraktijk kan ook bestaan uit verdragspraktijk;
Er is geen specifieke tijdsduur vereist (zie hiervoor de North Sea Continental Shelf-zaak van het IGH,
par. 74);
Verder moet de regel omvangrijk (extensive) en vrijwel uniform (virtually uniform) zijn;
Uniform houdt in dat de praktijk van de betrokken staten bij de vorming van een gewoonterechtelijke
regel voldoende consistent moet zijn. In vergelijkbare omstandigheden moet op gelijke wijze
gedragen worden (dit hoeft niet volledig te zijn);
Zie hiervoor de Nicaragua-zaak (par. 186): "It is not to be expected that in the practice of states the
application of the rules in question should have been perfect (...). In order to deduce the existence of
customary rules, the Court deems it sufficient that the conduct of states should, in general, be
consistent with such rules";
Extensive betekent dat de praktijk door relatief veel staten moet worden gevolgd (hoeveel is
onduidelijk, daarom wordt deze regel soepel toegepast). Deze kan ook bestaan als andere staten zich
niet tegen de praktijk verzetten. Voor de vraag of er genoeg staten zijn, komt er bijzonder gewicht toe
aan staten die een belang bij de regel hebben (bijvoorbeeld kuststaten in de North Sea Continental
Shelf-zaak, par. 73);
Er moet sprake zijn van een rechtsovertuiging (opinio juris) (subjectief);
Staten moeten de overtuiging hebben dat deze gedragingen door internationaal recht worden
toegestaan, geduld of gevorderd en niet vanwege politieke of economische wenselijkheid (zie
hiervoor het IGH in de North Sea Continental Shelf-zaak: "so acted because they felt legally
compelled to draw boundaries in this way by reason of a rule of customary law obliging them to do
so" (par. 78);
Rechtsovertuiging laat zich vaststellen als staten uitdrukkelijk aangeven dat zij van oordeel zijn dat
een bepaalde praktijk wel of niet door recht wordt toegestaan;
Het kan ook vastgesteld worden door verdragen die een middel vormen om een bepaalde overtuiging
vast te leggen naar de buitenwereld (dit wordt echter niet snel aangenomen);
, Besluiten van internationale organisaties kunnen een aanwijzing voor rechtsovertuiging vormen,
afhankelijk van de inhoud van resoluties. Bij een groot aantal tegenstemmen zal het niet snel worden
aangenomen als opinio juris;
Rechtsovertuiging wordt vaak afgeleid uit een algemene praktijk. Als er een algemene praktijk is en
geen uitdrukkelijk bewijs van een tegengestelde rechtsovertuiging, zoals protesten, dan kan het
ontbreken daarvan de rechtsovertuiging impliceren
3. Hoe verhouden verdragen en gewoonterecht zich tegenover elkaar
- Verdragen bindend voor partijen die hiermee akkoord gaan. Gewoonterecht bindend voor
iedereen. Somss kan het gewoonterecht worden vastgelegd in de verdragen.
- Er is geen vaste hierarchie tussen deze twee, ze zijn van gelijk gewicht:
MAAR: lex specialis derogat lege generali (speicale regels gaan voor op algemene regels)
MAAR: lex posterior derogaat lege priori (dat wat later komt gaat voor op wat eerder was)
- aantal uitzonderingen hierop:
1. artikel 103 VN HV. Verplichtingen die voortvloeien uit het vn hv voor gaan op
verplichtingen uit andere verdragen. (zoals resoluties VNveiligheidsraad, die zijn wel
bindend)
2. speciale positie van jus cogens artikel 53 van weens verdragenverdrag. Is
overstijgend recht, bindend voor alle staten, mag je nooit van afwijken in welk geval
dan ook ookal is het niet vastgesteld. (aggressieverbod, genocideverbod,
martelverbod)