Veredelen
Bij klassieke veredeling worden eigenschappen van plantenrassen
gecombineerd om een beter plantenras te creëren. Bij geslachtelijke
voortplanting wordt stuifmeel van de ene plant bestoven op de stamper
van de plant. Wanneer het stuifmeel van een andere plant is, kan dit
leiden tot genetische variatie. Wanneer kwekers de plant die ze hebben
verkregen door geslachtelijke voortplanting willen vermeerderen,
gebruiken ze ongeslachtelijke voortplanting. Hierbij worden de planten
gestekt en zijn de nakomelingen van de moederplant genetisch identiek.
Schimmels zijn haploïden(diploïd is geslachtelijke voortplanting van dus
meerdere individuen). Ze groeien uit sporen, deze zweven overal door
de lucht. Ze komen bij planten en bloemen terecht. Dan kunnen ze
kiemen en vormen een netwerk van schimmeldraden, het mycelium. Dit
groeit door de plant heen wat de plantencellen aantast. De delen van de
plant worden dan bruin en sterven af. Vervolgens kunnen weer nieuwe
sporen ontstaan, deze zie je als ´pluis` uit het mycelium.
(Sommige schimmels kunnen wel diploïd, geslachtelijke voortplanting)
Veredeling kan wel erg lang duren, daarom is de wetenschap recentelijk
meer bezig met genetische modificatie. Dit is het aanpassen van genen
om de eigenschappen te verbeteren. Wanneer de genen van een
andere soort zijn, noem je het transgene planten bij genetische
modificatie. Wanneer de genen die veranderd zijn van hetzelfde soort
komen, maar een ander ras noem je ze cisgene planten.
Polyploïde planten hebben meerdere sets chromosomen (normaal 2n,
nu 3n, 4n, 5n). Dit komt door hybriden uit vooroudersoorten die niet altijd
vruchtbaar zijn.
, 20.2
Opname en transport van water
Planten kunnen via de wortelharen water met opgeloste voedingszouten
opnemen. Het zijn uitstulpingen van de epidermiscellen(ook wel
opperhuidcellen). Ze zorgen ervoor dat het oppervlak van de wortelen
vergroot wordt. Het water gaat naar de centrale cilinder in het midden
van de wortel. Dit kan door twee routes. Bij de apoplast-route gaat het
langs de celwanden. Deze route kan alleen niet door de bandjes van
Caspari, kurkbandjes voor de endodermis waar water niet doorheen kan.
De symplast-route is door de celmembranen en het grondplasma. Om
door de bandje van caspari heen te gaan doe je dit dus ook via de
symplast-route. Nu is het vocht in de centrale cilinder gekomen,
vervolgens gaat deze over in de houtvaten. Deze bestaan uit
langgerekte cellen met celwanden in ringstructuur. De cellen zijn
afgestorven en zijn hierdoor een holle buis geworden, een houtvat.
Alleen gewenste zouten worden opgenomen in de centrale cilinder.
Zouten gaan dan dus tegen het concentratieverschil in, actief transport.
In de centrale cilinder stijgt de concentratie opgeloste stoffen. Water wil
nu ook naar de wortels gaan door osmose. Hierdoor ontstaat worteldruk.
Er gaat dus meer water in de plant omhoog. Wanneer er heel veel water
is en de worteldruk hoog kan er water uit de poriën van bladeren komen.
Een andere manier waardoor het water met opgeloste stoffen zich
omhoog beweegt is door de anorganische sapstroom. Watermoleculen
trekken elkaar aan doordat ze polair zijn, dat noem je cohesie. Hierdoor