Bewustzijnsfilosofie (Deel I)
Wat is filosofie?
Filosofie is de studie van het kritisch denken. Er zijn 5 manieren waarop we de filosofie zouden
kunnen begrijpen;
1. Conceptueel onderzoek
Onderzoek naar concepten met vragen zoals ‘wat wordt er bedoeld met concept X’. ze kijken
naar (de link tussen) 2 wereldbeelden.
Wetenschappelijk wereldbeeld (empirisch onderzoek) = niet waarneembare
entiteiten; alles wat je d.m.v. onderzoek hebt geleerd (bv atomen)
Manifest wereldbeeld = normale wereldbeeld, wat je dagelijks mee maakt.
Hoe verschilt het manifest wereldbeeld van het wetenschappelijk wereldbeeld? Wat
betekent een concept in welke wereld?
2. Conceptuele verheldering
Wetenschap gebruiken om concepten bij te stellen.
3. Geldigheidswetenschap
Kijken in hoeverre we bepaalde concepten mogen gebruiken. (bv causaliteit)
4. Perspectiefwisseling
Door meningen van anderen aan te horen en je eigen mening te vertellen kunnen mensen
van oogpunt/perspectief veranderen.
5. Zoektocht naar de waarheid
Is er iets van een waarheid? Is er een algemene ware kennis? Soms gaat het meer om
overtuigingskracht dan waarheid. Hier verzette Socrates zich tegen.
Filosofie is niet hetzelfde als scepticisme (kennis is onmogelijk) of relativisme (een bepaald
concept/waarheid is afhankelijk van iets anders (bv een individu)). Filosofen zeggen namelijk dat er
altijd een ware kennis is, en ook altijd een objectieve waarheid die we kunnen vinden door te
filosoferen.
Filosofie binnen de psychologie is belangrijk omdat we bij psychologie over de geest praten, maar wat
is die geest waar we het over hebben? Wat is die psyche? Wat is dat bewustzijn? En hoe past dat
bewustzijn in een fysische wereld?
The hard problem = the problem of conciousness: Hoe past het immateriële bewustzijn in een
fysische wereld, en hoe werkt deze interactie?
Mensen zijn geneigd naar dualistische intuïties: we denken dat het lichaam en geest twee totaal
verschillende dingen zijn, die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan en functioneren. Echter is het
duidelijk dat lichaam en geest een interactie hebben; als je in je geest wat voelt, gebeurt er wat in je
lichaam of andersom. (bv als je verdrietig bent ga je huilen).
,Question 1: What is the consious mind?
Initiële indeling van ons bewustzijn; 3 mentale toestanden:
1. Bewuste ervaringen
Bewuste ervaringen zijn het kwalitatieve fenomenale aspect van ons bewustzijn. Het heet
ook wel quale (mv. qualia) = ‘What it is likeness’ (Thomas Nagel). Het zijn geuren, kleuren,
smaken; alles wat je met je zintuigen kunt ervaren. Zo krijgen wij kennis over hoe iets voor
ons is en hoe we iets ervaring.
Vleermuis voorbeeld; hoe zou het zijn om net als vleermuizen de quale te hebben om
infrarood te kunnen zien. (ook bv smaak van koffie/iets moois zien). Het is dus subjectief.
2. Cognitie
Propositionele attitude (PA’s) = houdingen tegenover een propositie. Ze hebben altijd een
intentionaliteit (de gedachte gaat ergens over (aboutness)) en het zijn discrete entiteiten
(iets dat los op zichzelf bestaat (A heeft niks te maken met B)). je attitude is je houding ten
opzichte van de propositie (bv: ‘Jan gelooft dat het regent’; Jan neemt de attitude ‘geloven’
aan t.o.v. de propositie ‘het regent’.
Cognitieve toestanden zijn mentale toestanden die bewust kunnen zijn.
3. Emoties
Emoties zijn een combinatie van een ervaring en een cognitieve toestand; het heeft een
kwalitatief aspect (het is een ervaring die voor iedereen anders is, qualia) en een
intentionaliteit (het gaat altijd ergens over).
Bv: als je verliefd bent gaat dat over iemand (intentionaliteit) en over het gevoel dat je krijgt
bij die persoon (quale)
Vanuit The hard problem zijn er 3 sub-problemen:
1. Hoe passen fenomenale ervaringen in de fysieke wereld?
2. Hoe passen cognitieve staten in de fysieke wereld?
3. Hoe passen emoties in de fysieke wereld?
Deze problemen zijn te herleiden tot 2 problemen; emotie bestaat uit qualia (ervaringen) en
intentionaliteit (cognitie).
Er zijn verschillende perspectieven op het lichaam-geest debat/the hard problem;
,Question 2: Can the mind function seperately from the brain?
Substantie-Dualisme René Descartes
Substantie = datgene wat op zichzelf kan bestaan
Descartes maakte onderscheidt tussen 2 substanties:
1. Res cogitans: de denkende substantie, geestelijk: denken
2. Res extensa: de uitgebreide substantie, materieel: uitgebreidheid (plaats innemen in de
ruimte)
Volgens het substantie-dualisme kunnen de res cogitans en de res extensa onafhankelijk van elkaar
bestaan. Descartes had een paar methodes om kennis over de wereld te vergaren, via waar hij tot
deze theorie is gekomen.
1. Radicale twijfel: Als je tot ware kennis wil komen, moet je alles in twijfel trekken. Hoe komen
we tot zekerheid? Weet ik wel of deze wereld echt is? Wat is een onbetwijfelbaar
fundament?
a. Malin genie = het idee dat er een kwaadaardig demon is die ons laat geloven dat
deze wereld echt is. Hierdoor wilde Descartes een onbetwijfelbaar fundament
vinden.
b. Cogito ergo sum: Ik denk na, dus ik besta. Een conclusie die getrokken kan worden is
dat hij niet kan twijfelen aan het feit dat hij twijfelt. Hij is dus een res cogitans.
2. Helder en duidelijk inzicht: Descartes ziet zichzelf dus als een res cogitans (denkende
substantie). Maar hoe kwam hij dan bij res extensa? Hij had de volgende denkwijze:
Ik weet wat het concept ‘perfect’ is, dus er moet een perfect iets ontstaan; God bestaat. God is perfect.
Ik ervaar dat ik een lichaam heb. Als God perfect is zal hij mij niet bedriegen, dus ik heb een lichaam.
Hierdoor zag Descartes dus in dat hij ook een res extensa is.
Interactieprobleem; Hoe kan een niet-fysische substantie (res cogitans) botsen/interacteren met de
fysische substantie (res extensa)? --> Patrick Swazye probleem. (Elizabeth van Bohemen vroeg dit aan
Descartes). Descartes gaf als antwoord dat lichaam en geest interacteren in de pijnappelklier (want
dit is het enige in het lichaam wat niet ‘dubbel’ was). Later gaf Descartes toe dat dit geen duidelijke
verklaring was. Hij verklaarde dat God deze interactie regelde.
2 andere verklaringen voor het interactieprobleem met betrekking tot God zijn:
Occasionalisme: Alleen God is de ware oorzaak van dingen in de wereld. Het lijkt dat als ik
mijn hand op wil steken, dat die gedachte/wens de oorzaak ervan is dat ik dat ook doe. Maar
mijn wens/gedachte is de gelegenheid voor God om mijn arm op te steken.
Parallelisme: geest en lichaam staan los van elkaar. God heeft de geest en lichaam aan het
begin der tijden gelijk laten lopen (als 2 klokken die synchroon lopen).
Maar een vraag die hierbij komt kijken is; Hoe doet God dit dan? Het levert geen inzicht op: het ene
probleem (hoe interacteren lichaam en geest) wordt vervangen door het andere probleem (God
regelt het, maar hoe dan?). Het substantie-dualisme neemt de geest serieus, maar de wetenschap
niet (want God voor interactieprobleem).
De opvatting van een losse geest/ziel is conceptueel incoherent; Elizabeth von der Pfalz: ‘Het is
makkelijker om materie en uitgebreidheid toe te schrijven aan de ziel dan te denken dat een
immateriële ziel invloed heeft op het lichaam.’
, Question 3: Is there only mind?
Idealisme George Berkeley
Het idealisme is een monisme: er is maar één substantie, de geestelijke (res cogitans). Dit is het
immaterialisme. Er is dus geen interactieprobleem.
Berkeley zei: Esse est percipi = ‘Zijn is waargenomen worden’ --> iets bestaat alleen als het door
iemand kan worden waargenomen. Het idealisme ontkennen niet dat materiele zaken bestaan, ze
zeggen dat materiele zaken afhankelijk zijn van de geest. (Philonous: Het bestaan van materiele
substantie wordt ontkent, maar niet het bestaan van materie.)
John Locke:
Primaire eigenschappen = eigenschappen die bestaan op zichzelf, onafhankelijk van de geest
(objectief)
Secundaire eigenschappen = eigenschappen die afhangen van de waarnemer (subjectief)
Berkeley is een empirist (kennis via waarneming). Volgens hem waren er alleen secundaire
eigenschappen (tegen Locke). We kunnen geen substantie zien, alleen eigenschappen (geuren,
kleuren, smaken) worden waargenomen. Primaire eigenschappen bestaan volgens hem dus niet,
want alleen dat wat jij als waarnemer kan zien bestaat (esse est percipi). Hij redeneerde als volgt:
‘Als iets groot is, dan is dat afhankelijk van een waarnemer: grootte is een secundaire eigenschap, dit
geldt voor alle eigenschappen’ (bv tafel t.o.v. muis of olifant).
Dit is echter fout. Of iets groot of klein is, is inderdaad afhankelijk van de waarnemer (secundair),
maar de hoogte/grootte is objectief.
Een ander probleem was; wat gebeurt er als we niet kijken? Verdwijnt alles dan? Berkeley heeft God
nodig om de wereld niet te laten verdwijnen (God ziet alles). Er moet een God zijn die altijd alles
waarneemt volgens hem. Het idealisme probeert problemen van het dualisme van Descartes op te
lossen (interactieprobleem). Maar ook dit levert ons geen inzicht op. Het idealisme neemt de geest
serieus, maar de wetenschap niet (want God).
Wat is filosofie?
Filosofie is de studie van het kritisch denken. Er zijn 5 manieren waarop we de filosofie zouden
kunnen begrijpen;
1. Conceptueel onderzoek
Onderzoek naar concepten met vragen zoals ‘wat wordt er bedoeld met concept X’. ze kijken
naar (de link tussen) 2 wereldbeelden.
Wetenschappelijk wereldbeeld (empirisch onderzoek) = niet waarneembare
entiteiten; alles wat je d.m.v. onderzoek hebt geleerd (bv atomen)
Manifest wereldbeeld = normale wereldbeeld, wat je dagelijks mee maakt.
Hoe verschilt het manifest wereldbeeld van het wetenschappelijk wereldbeeld? Wat
betekent een concept in welke wereld?
2. Conceptuele verheldering
Wetenschap gebruiken om concepten bij te stellen.
3. Geldigheidswetenschap
Kijken in hoeverre we bepaalde concepten mogen gebruiken. (bv causaliteit)
4. Perspectiefwisseling
Door meningen van anderen aan te horen en je eigen mening te vertellen kunnen mensen
van oogpunt/perspectief veranderen.
5. Zoektocht naar de waarheid
Is er iets van een waarheid? Is er een algemene ware kennis? Soms gaat het meer om
overtuigingskracht dan waarheid. Hier verzette Socrates zich tegen.
Filosofie is niet hetzelfde als scepticisme (kennis is onmogelijk) of relativisme (een bepaald
concept/waarheid is afhankelijk van iets anders (bv een individu)). Filosofen zeggen namelijk dat er
altijd een ware kennis is, en ook altijd een objectieve waarheid die we kunnen vinden door te
filosoferen.
Filosofie binnen de psychologie is belangrijk omdat we bij psychologie over de geest praten, maar wat
is die geest waar we het over hebben? Wat is die psyche? Wat is dat bewustzijn? En hoe past dat
bewustzijn in een fysische wereld?
The hard problem = the problem of conciousness: Hoe past het immateriële bewustzijn in een
fysische wereld, en hoe werkt deze interactie?
Mensen zijn geneigd naar dualistische intuïties: we denken dat het lichaam en geest twee totaal
verschillende dingen zijn, die onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan en functioneren. Echter is het
duidelijk dat lichaam en geest een interactie hebben; als je in je geest wat voelt, gebeurt er wat in je
lichaam of andersom. (bv als je verdrietig bent ga je huilen).
,Question 1: What is the consious mind?
Initiële indeling van ons bewustzijn; 3 mentale toestanden:
1. Bewuste ervaringen
Bewuste ervaringen zijn het kwalitatieve fenomenale aspect van ons bewustzijn. Het heet
ook wel quale (mv. qualia) = ‘What it is likeness’ (Thomas Nagel). Het zijn geuren, kleuren,
smaken; alles wat je met je zintuigen kunt ervaren. Zo krijgen wij kennis over hoe iets voor
ons is en hoe we iets ervaring.
Vleermuis voorbeeld; hoe zou het zijn om net als vleermuizen de quale te hebben om
infrarood te kunnen zien. (ook bv smaak van koffie/iets moois zien). Het is dus subjectief.
2. Cognitie
Propositionele attitude (PA’s) = houdingen tegenover een propositie. Ze hebben altijd een
intentionaliteit (de gedachte gaat ergens over (aboutness)) en het zijn discrete entiteiten
(iets dat los op zichzelf bestaat (A heeft niks te maken met B)). je attitude is je houding ten
opzichte van de propositie (bv: ‘Jan gelooft dat het regent’; Jan neemt de attitude ‘geloven’
aan t.o.v. de propositie ‘het regent’.
Cognitieve toestanden zijn mentale toestanden die bewust kunnen zijn.
3. Emoties
Emoties zijn een combinatie van een ervaring en een cognitieve toestand; het heeft een
kwalitatief aspect (het is een ervaring die voor iedereen anders is, qualia) en een
intentionaliteit (het gaat altijd ergens over).
Bv: als je verliefd bent gaat dat over iemand (intentionaliteit) en over het gevoel dat je krijgt
bij die persoon (quale)
Vanuit The hard problem zijn er 3 sub-problemen:
1. Hoe passen fenomenale ervaringen in de fysieke wereld?
2. Hoe passen cognitieve staten in de fysieke wereld?
3. Hoe passen emoties in de fysieke wereld?
Deze problemen zijn te herleiden tot 2 problemen; emotie bestaat uit qualia (ervaringen) en
intentionaliteit (cognitie).
Er zijn verschillende perspectieven op het lichaam-geest debat/the hard problem;
,Question 2: Can the mind function seperately from the brain?
Substantie-Dualisme René Descartes
Substantie = datgene wat op zichzelf kan bestaan
Descartes maakte onderscheidt tussen 2 substanties:
1. Res cogitans: de denkende substantie, geestelijk: denken
2. Res extensa: de uitgebreide substantie, materieel: uitgebreidheid (plaats innemen in de
ruimte)
Volgens het substantie-dualisme kunnen de res cogitans en de res extensa onafhankelijk van elkaar
bestaan. Descartes had een paar methodes om kennis over de wereld te vergaren, via waar hij tot
deze theorie is gekomen.
1. Radicale twijfel: Als je tot ware kennis wil komen, moet je alles in twijfel trekken. Hoe komen
we tot zekerheid? Weet ik wel of deze wereld echt is? Wat is een onbetwijfelbaar
fundament?
a. Malin genie = het idee dat er een kwaadaardig demon is die ons laat geloven dat
deze wereld echt is. Hierdoor wilde Descartes een onbetwijfelbaar fundament
vinden.
b. Cogito ergo sum: Ik denk na, dus ik besta. Een conclusie die getrokken kan worden is
dat hij niet kan twijfelen aan het feit dat hij twijfelt. Hij is dus een res cogitans.
2. Helder en duidelijk inzicht: Descartes ziet zichzelf dus als een res cogitans (denkende
substantie). Maar hoe kwam hij dan bij res extensa? Hij had de volgende denkwijze:
Ik weet wat het concept ‘perfect’ is, dus er moet een perfect iets ontstaan; God bestaat. God is perfect.
Ik ervaar dat ik een lichaam heb. Als God perfect is zal hij mij niet bedriegen, dus ik heb een lichaam.
Hierdoor zag Descartes dus in dat hij ook een res extensa is.
Interactieprobleem; Hoe kan een niet-fysische substantie (res cogitans) botsen/interacteren met de
fysische substantie (res extensa)? --> Patrick Swazye probleem. (Elizabeth van Bohemen vroeg dit aan
Descartes). Descartes gaf als antwoord dat lichaam en geest interacteren in de pijnappelklier (want
dit is het enige in het lichaam wat niet ‘dubbel’ was). Later gaf Descartes toe dat dit geen duidelijke
verklaring was. Hij verklaarde dat God deze interactie regelde.
2 andere verklaringen voor het interactieprobleem met betrekking tot God zijn:
Occasionalisme: Alleen God is de ware oorzaak van dingen in de wereld. Het lijkt dat als ik
mijn hand op wil steken, dat die gedachte/wens de oorzaak ervan is dat ik dat ook doe. Maar
mijn wens/gedachte is de gelegenheid voor God om mijn arm op te steken.
Parallelisme: geest en lichaam staan los van elkaar. God heeft de geest en lichaam aan het
begin der tijden gelijk laten lopen (als 2 klokken die synchroon lopen).
Maar een vraag die hierbij komt kijken is; Hoe doet God dit dan? Het levert geen inzicht op: het ene
probleem (hoe interacteren lichaam en geest) wordt vervangen door het andere probleem (God
regelt het, maar hoe dan?). Het substantie-dualisme neemt de geest serieus, maar de wetenschap
niet (want God voor interactieprobleem).
De opvatting van een losse geest/ziel is conceptueel incoherent; Elizabeth von der Pfalz: ‘Het is
makkelijker om materie en uitgebreidheid toe te schrijven aan de ziel dan te denken dat een
immateriële ziel invloed heeft op het lichaam.’
, Question 3: Is there only mind?
Idealisme George Berkeley
Het idealisme is een monisme: er is maar één substantie, de geestelijke (res cogitans). Dit is het
immaterialisme. Er is dus geen interactieprobleem.
Berkeley zei: Esse est percipi = ‘Zijn is waargenomen worden’ --> iets bestaat alleen als het door
iemand kan worden waargenomen. Het idealisme ontkennen niet dat materiele zaken bestaan, ze
zeggen dat materiele zaken afhankelijk zijn van de geest. (Philonous: Het bestaan van materiele
substantie wordt ontkent, maar niet het bestaan van materie.)
John Locke:
Primaire eigenschappen = eigenschappen die bestaan op zichzelf, onafhankelijk van de geest
(objectief)
Secundaire eigenschappen = eigenschappen die afhangen van de waarnemer (subjectief)
Berkeley is een empirist (kennis via waarneming). Volgens hem waren er alleen secundaire
eigenschappen (tegen Locke). We kunnen geen substantie zien, alleen eigenschappen (geuren,
kleuren, smaken) worden waargenomen. Primaire eigenschappen bestaan volgens hem dus niet,
want alleen dat wat jij als waarnemer kan zien bestaat (esse est percipi). Hij redeneerde als volgt:
‘Als iets groot is, dan is dat afhankelijk van een waarnemer: grootte is een secundaire eigenschap, dit
geldt voor alle eigenschappen’ (bv tafel t.o.v. muis of olifant).
Dit is echter fout. Of iets groot of klein is, is inderdaad afhankelijk van de waarnemer (secundair),
maar de hoogte/grootte is objectief.
Een ander probleem was; wat gebeurt er als we niet kijken? Verdwijnt alles dan? Berkeley heeft God
nodig om de wereld niet te laten verdwijnen (God ziet alles). Er moet een God zijn die altijd alles
waarneemt volgens hem. Het idealisme probeert problemen van het dualisme van Descartes op te
lossen (interactieprobleem). Maar ook dit levert ons geen inzicht op. Het idealisme neemt de geest
serieus, maar de wetenschap niet (want God).