Boek 1: bevolking en ruimte
Paragraaf 1: Bevolkingsgroei in Nederland
Bevolkingsgroei
Toename door natuurlijke bevolkingsgroei (geboorte – sterfte).
Toename door sociale bevolkingsgroei (immigratie – emigratie).
Van jong naar oud
Vergrijzing heeft verschillende oorzaken:
Na de WOII een echte geboortegolf. De babyboom is nu bejaard.
Mensen kregen minder kinderen. (ontgroening) Hierdoor minder jongeren.
Mensen leven langer, levensverwachting neemt toe.
De bevolkingspiramide
Je kunt de levensverwachting aflezen van een leeftijdsdiagram of een bevolkingspiramide.
Migratie
Nederland voor 1965: een emigratie land. Daarna een immigratie land.
Vieren groepen naar Nederland:
Gastarbeiders: mensen die komen om te werken.
Inwoners van Nederlandse koloniën
Vluchtelingen: mensen die niet veilig
Seizoensmigranten: komen om te werken in een bepaalde periode van een jaar.
Paragraaf 2: Bevolkingsgroei, nu en later
Toekomst
Tot 2033 groeit de bevolking nog, daarna krimpt de bevolking. Om de bevolkingsgroei te voorspellen
moet je kijken naar:
Sociale bevolkingsgroei: vestigingsoverschot.
Natuurlijke bevolkingsgroei: sterfteoverschot.
Migratie = het vertrekken naar een ander land.
Remigratie = het terugkeren naar een gebied waar je ooit vandaan bent
verhuisd.
Bevolkingsontwikkeling
Gebieden die krimpen (blauw), gebieden zonder groei of krimp (geel),
gebieden met een groei (oranje of rood).
In krimpgebieden voornamelijk vertrek van jongeren (van het platteland naar de stad voor werk of
studie) Gevolg: vergrijzing
Regionale verschillen
Door bevolkingskrimp wordt het voor voorzieningen (bakker supermarkt) moeilijk om open te
blijven, klantenaantal wordt minder en hierdoor haalt de voorziening/winkel de drempelwaarde niet.
Drempelwaarde = het minimum aantal klanten die een bedrijf moet krijgen om te blijven bestaan.
Ook kan de zaak failliet gaan of ze moet klanten uit een groter verzorgingsgebied binden.
(concurrentie met andere voorzieningen). De klant heeft hierdoor een grotere reikwijdte.
Reikwijdte = de maximum afstand die mensen willen afleggen om van een voorziening gebruik te
maken.
, Paragraaf 3: De verstedelijking van Nederland
Naar de stad en de stad uit
Na 1870 begon de industrialisatie: mensen trokken naar de stad; verstedelijking, urbanisatie.
Urbanisatie/verstedelijking = de groei van het percentage stadsbewoners in een land of een gebied.
Na 1960 begon de suburbanisatie. Door twee factoren:
Gestegen welvaart
Toename van mobiliteit
Welvaart = als de bewoners van een land genoeg geld hebben en kunnen voorzien in basisbehoeften
zoals voedsel, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg.
Mobiliteit = de verplaatsing van mensen en goederen met behulp van een vervoersmiddel.
Niet alleen suburbanisatie van mensen, ook van industrie. Industrie gaat van de binnenstad naar de
rand van de stad.
De gevolgen
Suburbanisatie had grote gevolgen:
Agglomeraties (Een grote stad met daar aan vast gegroeid de woonwijken en dorpen’
Stedelijke gebieden of stedelijke zones (agglomeraties en steden die dicht bij elkaar liggen)
Grote steden lopen leeg.
Terug naar de stad
Re-urbanisatie (toename aantal inwoners): vanaf 1980 nam het inwoneraantal van de grote steden
weer toe.
Binnensteden werden aantrekkelijker gemaakt.
Verlaten fabrieksterreinen en oude haventerreinen werden aantrekkelijke woonwijken.
De industrie heeft plaats gemaakt voor de dienstensector (vele kantoren in de binnenstad)
werkgelegenheid voor hoger opgeleiden.
Paragraaf 4: De randstad
Ontstaan en groei
Steden zijn vanaf ongeveer 1300 ontstaan.
Kenmerken:
Historische stadskern (oudste deel van de stad) met veel monumenten;
Smalle bochtige straatjes met een hoge bebouwingsdichtheid.
Concentrische groei (de groei van de stad vanuit het centrum met de historische stadskern)
vanaf industrialisatie (na 1870).
Stedelijke zones door stedelijke groei en latere suburbanisatie.
Heeft een meerkernen-groeimodel (De groei van stedelijk gebied vanuit meerdere steden).
Woonkwaliteit
Randstad: 6,5 miljoen inwoners, aantal stijgt nog steeds. Nieuwe woonwijken aan de rand van de
steden, voorbeeld Leidse Rijn: 80.000 inwoners.
Leefbaarheid (de mate waarin een woonwijk geschikt is om te leven) is afhankelijk van:
Veiligheid (geen gevaar)
Onderhoud (hoe de buurt en de huizen eruit zien)
Voorzieningen (alle diensten die voorzien in de behoeften van mensen, zoals winkels en
huisartsen)
Bereikbaarheid en infrastructuur