Samenvatting: Medische kennis periode 1 jaar 1| HBO-V

Week 1
Hulpvraag en klinisch probleem
Probleem kaderen met een ernst: hoe komt het wat betekent dat?

Anamnese gesprek voor verdere informatie van patiënt
Lichamelijk onderzoek  verschillende methoden
- Inspectie (kijken)
- Palpatie (voelen)
- Percussie (drukken/kloppen)
- Ausculatie (luisteren)
Diagnose  mogelijke oorzaak
- Differentiaal  met verdere onderzoek (waarschijnlijke diagnose)
 Beeldvormend onderzoek
Therapie voorstel  oplossing
- Conservatieve therapie (werkcollege?)

Laterale zijde  buitenkant
Mediale zijde  binnenkant

Homeostase (opzoek naar evenwicht)

Metabolisme  stofwisseling
- Energie (ATP) voorraad op pijl houden!
 Homeostase (Streven naar intern evenwicht) en feedback mechanismen
- Milieu interieur ( wat zit er om je cellen? ) ( ook wel Extracellulaire vloeistof )
- Negatieve feedback/negatieve terugkoppeling (zorgt voor een tegengestelde reactie)
 Detector (oppikken prikkels)
 Controle centrum (prikkel interpreteren)
 Effector (probleem verhelpen
- Positieve feedback (prikkel versterken) (tegen homeostase in) (proces snel voltooid)
 Metabolisme (basis van de stofwisseling) (alle biochemische reacties die in de cellen kunnen
optreden)
- Anabolisme (assimilatie)
 Opbouwen van stoffen
 Kost energie (ATP)
- Katabolisme (dissimilatie)
 Afbraak van stoffen
 Komt energie vrij (ATP en Warmte)
 1. Glycolyse
 2. Citroenzuurcyclus
 3. Oxidatieve fosforylering


Verbranding (energierijke stof met zuurstof) -> aerobe dissimilatie
Verbranding in de cel wordt ook wel celademhaling genoemd
Verbranding glucose -> glucose + zuurstof  energie + water + koolstofdioxide
Verbranding vetten -> vetten + zuurstof  energie + water + koolstofdioxide + afvalstoffen
Verbranding (zonder zuurstof) -> anaerobe dissimilatie (vaak in spieren bij veel arbeid)
Glucose  energie + melkzuur + water

,Adenosinedfosfaat ADP  kan energie “opladen”
Adenosinetrifosfaat ATP  “bewaart” energie
ADP + P + energie  ATP
ATP  ADP + P + energie

Enzymen
- Altijd eiwitten
- Worden door lichaam zelf gemaakt
- Versnellen reacties
- Zijn reactie specifiek
- Zijn temperatuur specifiek (denk aan optimumtemperatuur)
- Zijn zuurgraad specifiek
- Worden zelf niet verbruik of chemisch veranderd bij reacties die ze beinvloeden
- Hebben in veel gevallen een bepaalde stof nodig die meehelpt de reactie goed te laten
verlopen (Co-enzym)
- Worden meestal vernoemd naar de stof die ze splitsen of naar de reactie die ze beinvloeden
- Stofwisselingssnelheid
 Basale metabolisme (noodzakelijke stofwisseling) (rust)
 Activiteit
- Nutrientenpool
 Basismoleculen om anabolisme en katabolisme uit te kunnen voeren (koolhydraten,
vetten en eiwitten)

 Anatomie
 Ontleedkunde
 Bouw van het menselijk lichaam
 Fysiologie
 Het meten van functies van het levende lichaam

Vorm en bouw zijn bepalend voor de functiemogelijkheden. Een veranderende bouw bepaalt op zijn
beurt weer de functiemogelijkheden. De functie bepaalt de vorm niet.

 Functionele anatomie
 Bouw van het menselijk lichaam in directe relatie met de lichaamsfuncties.
- Inspectie (observeren van de buitenkant van het lichaam)
- Palpatie (tast met de handen en vingers het lichaamsoppervlak af om iets te weten te komen
over dieper gelegen structuren)
- Percussie (klop aan de buitenkant op een deel van het lichaam om uit de hoogte van de toon
een indruk te krijgen over de toestand van het onderliggend weefsel)
- Auscultatie (luisteren naar geluiden die door het lichaam geproduceerd worden)
- Computertomografie CT (röntgen waarbij het zachtere weefsel ook te zien is) (doorsnede
lichaamsdeel)
- Magnetic resonance imaging MRI (waterstofatoomkernen in het lichaam worden
gemagnetiseerd, ze gaan trillen en door dit trilling signaal kan de computer het omrekenen
naar een doorsnede)
- Doppleronderzoek (geluidsgolven, het zien van het stromen van bloed)
- Endoscopie (verzamelnaam voor alle onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van een
sonde (minicamera))
- ECG (hartactiviteit)
- EEG (hersenactiviteit)

, - EMG (Spieractiviteit)

 Analyse (ontleden in bestandsdelen)
 Onderlinge verbanden niet meer aan te tonen
 Onvolledige voorstelling van de werkelijkheid
 Holistische benadering
 Gerichtheid op het totaal
 Synthese
 Kennis en inzicht worden samengevoegd tot een ondeelbaar geheel.



Organisatieniveaus
Mens  Orgaanstelsels  organen  weefsels  cellen

Inwendig milieu (weefselvocht/interstitiele vloeistof, bloed en lymfe)

Circulatiesysteem
- Transportsysteem
- Buizen met waterige vloeistof (bloed)
- Transport gassen, voedingstoffen en afvalstoffen
- Bloedsomloop
- Bestaat uit het bloedvatenstelsel, het lymfevatenstelsel en het afweersysteem.
- Staat in contact met het ademhalingsstelsel (gaswisseling uitwendige en inwendige milieu)


Hoe kom je tot een goed diagnose?
- Klinisch probleem
- Anamnese gesprek (informatie opdoen)
- Lichamelijk onderzoek
- Differentiaaldiagnose (waarschijnlijke diagnose van de verpleegkundige)
- Aanvullend onderzoek
- Waarschijnlijkheidsdiagnose (wat zou het kunnen zijn?)
- Therapievoorstel
 Conservatieve therapie (behandelen zonder operatie)
 Invasief (Operatie)
 Preventief (behandelen om te iets te voorkomen)
 Palliatief (behandeling om een patiënt comfortabel te laten gaan) *overlijden*
 Curatief (behandeling met als doel het genezen van de patiënt)
 Causale (oorzaak weghalen)
 Symptomatisch (behandeling gericht op klachten)

Ziekteoorzaken
- Vaak multifactorieel
- Van binnenuit (endogeen)
- Van buitenaf (exogeen)

, Buitenaf
- Verkoudheid
- Longontsteking
- Kanker
- Ebola
- Malaria
- Ziekte van Lyme

Vlakken
- Sagittaal (links en rechts)
- Frontaal (voor en achten)
- Transversaal (boven en onder)

Wat is het verschil tussen …? Gezien vanuit je romp
- Proximaal (dichterbij) en distaal (verder weg)
- Craniaal (richting hoofd) en caudaal (richting voeten)
- Mediaal (richting midden) en lateraal (richting buiten)

Hoe zit… van de arm eruit?
- Flexie (buigen)
- Extentie (strekken)
- Abductie (naar buiten)
- Adductie (naar binnen)
- Endorotatie (naar binnen draaien)
- Exorotatie (naar buiten draaien)

 Anamnese

Speciele anamnese  wat, waar en wanneer van de hoofdklacht word besproken.
volgens het SBAR-methode (situation, background, assessment and
recommendation)
Algemene anamnese  allergie, afwijkingen/ziekten, behandelingen, contactpersoon, drug
(alcohol, drug of roken) en laatste maaltijd
Heteroanamnese  familie of verzorgers geven de benodigde informatie.

 Lichamelijk onderzoek
- Inspectie  er wordt gelet op vormafwijkingen en op kleur
- Percussie  verschil tussen lucht houdende organen beluisteren. (is er ergens een
vochtophoping)
- Auscultatie  het luisteren naar bijvoorbeeld het hart en longen.
- Palpatie  het betasten van lichaamsdelen via de huid en via lichaamsopeningen.

 Differentiaal diagnose
- Afwijkingen die worden overweegt als verklaring van de klachten en bevindingen in het
lichamelijk onderzoek.
- Meestal eenvoudig en kort
- Meestal volgt laboratorium onderzoek en radiologisch onderzoek