Leerdoelen Oog voor impact
Leerdoelen Bio-ethiek
Je kunt de 4 principes van bio-ethiek zoals beschreven door Beauchamp en
Childress beschrijven en toepassen op verschillende bioethische casussen
Je kunt de 4 principes van bio-ethiek gebruiken om de ethische aspecten
van een casus te analyseren en een normatief oordeel te formuleren
4 mid-level principes van bio-ethiek (Beauchamp en Childress)
1) Respect voor autonomie (= zelf beslissingen nemen)
2) Weldoen (= iemands welzijn actief bevorderen)
3) Niet schaden
4) rechtvaardigheid
Ethisch redeneren; goede redenen voor handelen formuleren met provisional
fixed points als resultaat (provisional; veranderbaar bij betere argumenten &
fixed; onderbouwd door argumenten, niet zomaar opgeefbaar). Een casus los je
op met het volgende stappenplan;
Je kan de implicaties van biomedische innovaties onderscheiden in harde
en softe impact
De maatschappelijke impact kan zijn op korte of lange termijn en harde of
zachte impact.
Je kent het begrip morele status en kunt dit begrip toepassen in een
redenatie
Moraal = geheel van waarden en normen dat voor een persoon of groep van
belang is. Ethiek = systemisch nadenken over moraal, dus de analyse. Morele
status = organismen hebben intrinsieke waarde, ze trachten hun eigen
goed(heid) te verwezenlijken.
Normen = handelingsvoorschriften die aangeven wat we in bepaalde situaties
moeten doen (principes, bv kloppen voor binnenkomen). Waarden =
, nastrevenswaardige ervaringen, situaties, standen van zaken of eigenschappen
van mensen (deugden, principes hoe te handelen, bv privacy, eerlijkheid,
weldoen).
Morele theorieën
1) Consequentialisme
Morele juistheid bepaald door gevolgen, behoefte aan idee van goede
Utilitarisme; het goede is zo groot mogelijke maat van geluk (netto geluk)
2) Deontologie
Heterogene categorie; niet slechts 1 criteria voor moreel juist handelen
Verbindende elementen, niet alleen om gevolgen
Aard van handeling al direct verplicht beschouwd; plichtethiek (Immanuel
Kant)
3) Deugdenethiek
Nadruk karakter/eigenschappen actor eigenschap in juiste mate
bezeten, volgt juist gedrag vanzelf
Aristoteles: deugen liggen in midden van extremen (lafheid – moed –
roekeloosheid)
Bv eerlijkheid, moed, rechtvaardigheid, wijsheid
Je ziet dat de bio-ethiek objectieve en subjectieve kanten heeft
Keuzes maken is een ontwikkelingsproces, niet alleen relevant voor de ethicus.
Ieder heeft een eigen mening over wat een hogere morele status heeft voor zich,
ieder heeft andere normen voor zichzelf. Wel zijn er ook punten waarop we weten
met zn alle wat het juiste gedrag is, of in ieder geval welk gedrag fout is om te
vertonen.
Leerdoelen Wetenschapsfilosofie
Je begrijpt het verschil tussen een positivistische onderzoeksparadigma,
een post-positivistische en een constructivistische onderzoeksparadigma
en kunt dit illustreren aan de hand van voorbeelden
Paradigma = samenhangend stelsel van modellen en theorieën waarbinnen de
werkelijkheid beschreven wordt
Positivistische onderzoeksparadigma = kennis is volledig onafhankelijk van
de wetenschapper.
Post-positivistische onderzoeksparadigma = er is invloed van de
wetenschapper, maar die kan ingeperkt worden (logisch positivisme). Er is één
werkelijkheid, onafhankelijk van de mens. Wetenschap doet de ware aard van
die werkelijkheid kennen, wetenschap is waardevrij door rigoureuze procedures.
Constructivistische onderzoeksparadigma = de ware aard van de
werkelijkheid zullen we nooit kennen. Er is geen werkelijkheid buiten
onszelf/zoveel mensen, zoveel werkelijkheden. Kennis over de werkelijkheid is
altijd een construct (manier van kijken) dat we gezamenlijk vormgeven. De
Leerdoelen Bio-ethiek
Je kunt de 4 principes van bio-ethiek zoals beschreven door Beauchamp en
Childress beschrijven en toepassen op verschillende bioethische casussen
Je kunt de 4 principes van bio-ethiek gebruiken om de ethische aspecten
van een casus te analyseren en een normatief oordeel te formuleren
4 mid-level principes van bio-ethiek (Beauchamp en Childress)
1) Respect voor autonomie (= zelf beslissingen nemen)
2) Weldoen (= iemands welzijn actief bevorderen)
3) Niet schaden
4) rechtvaardigheid
Ethisch redeneren; goede redenen voor handelen formuleren met provisional
fixed points als resultaat (provisional; veranderbaar bij betere argumenten &
fixed; onderbouwd door argumenten, niet zomaar opgeefbaar). Een casus los je
op met het volgende stappenplan;
Je kan de implicaties van biomedische innovaties onderscheiden in harde
en softe impact
De maatschappelijke impact kan zijn op korte of lange termijn en harde of
zachte impact.
Je kent het begrip morele status en kunt dit begrip toepassen in een
redenatie
Moraal = geheel van waarden en normen dat voor een persoon of groep van
belang is. Ethiek = systemisch nadenken over moraal, dus de analyse. Morele
status = organismen hebben intrinsieke waarde, ze trachten hun eigen
goed(heid) te verwezenlijken.
Normen = handelingsvoorschriften die aangeven wat we in bepaalde situaties
moeten doen (principes, bv kloppen voor binnenkomen). Waarden =
, nastrevenswaardige ervaringen, situaties, standen van zaken of eigenschappen
van mensen (deugden, principes hoe te handelen, bv privacy, eerlijkheid,
weldoen).
Morele theorieën
1) Consequentialisme
Morele juistheid bepaald door gevolgen, behoefte aan idee van goede
Utilitarisme; het goede is zo groot mogelijke maat van geluk (netto geluk)
2) Deontologie
Heterogene categorie; niet slechts 1 criteria voor moreel juist handelen
Verbindende elementen, niet alleen om gevolgen
Aard van handeling al direct verplicht beschouwd; plichtethiek (Immanuel
Kant)
3) Deugdenethiek
Nadruk karakter/eigenschappen actor eigenschap in juiste mate
bezeten, volgt juist gedrag vanzelf
Aristoteles: deugen liggen in midden van extremen (lafheid – moed –
roekeloosheid)
Bv eerlijkheid, moed, rechtvaardigheid, wijsheid
Je ziet dat de bio-ethiek objectieve en subjectieve kanten heeft
Keuzes maken is een ontwikkelingsproces, niet alleen relevant voor de ethicus.
Ieder heeft een eigen mening over wat een hogere morele status heeft voor zich,
ieder heeft andere normen voor zichzelf. Wel zijn er ook punten waarop we weten
met zn alle wat het juiste gedrag is, of in ieder geval welk gedrag fout is om te
vertonen.
Leerdoelen Wetenschapsfilosofie
Je begrijpt het verschil tussen een positivistische onderzoeksparadigma,
een post-positivistische en een constructivistische onderzoeksparadigma
en kunt dit illustreren aan de hand van voorbeelden
Paradigma = samenhangend stelsel van modellen en theorieën waarbinnen de
werkelijkheid beschreven wordt
Positivistische onderzoeksparadigma = kennis is volledig onafhankelijk van
de wetenschapper.
Post-positivistische onderzoeksparadigma = er is invloed van de
wetenschapper, maar die kan ingeperkt worden (logisch positivisme). Er is één
werkelijkheid, onafhankelijk van de mens. Wetenschap doet de ware aard van
die werkelijkheid kennen, wetenschap is waardevrij door rigoureuze procedures.
Constructivistische onderzoeksparadigma = de ware aard van de
werkelijkheid zullen we nooit kennen. Er is geen werkelijkheid buiten
onszelf/zoveel mensen, zoveel werkelijkheden. Kennis over de werkelijkheid is
altijd een construct (manier van kijken) dat we gezamenlijk vormgeven. De