Kwalitatieve onderzoeksmethoden
1. Wat zijn de eigenschappen van goed onderzoek in de sociale wetenschappen?
Systematische en gestructureerde observatie van data
o Logisch, goed uitgewerkt, goed nagedacht
Formaliteit
Rigueur (stap voor stap werken, geen shortcuts nemen), systematische
aanpak
Betrouwbaarheid
o Alle metingen consistent?
o Analyse overal op betrouwbare wijze gebeurd?
Reproduceerbaarheid (anderen kunnen het herhalen)
Validiteit
o Meting (effectief meten wat je beweert te meten)
o Intern (als we zeker zijn dat het causale verband bestaat en niet door
andere factoren kan verklaart worden)
o Extern (generaliseerbaar van studiepopulatie -> andere populaties,
generaliseren naar een bredere context)
Bewuste keuzes
2. Wat is het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek?
Kwalitatief:
o Onderzoeker bekijkt de wereld op interpretatieve wijze, gaat op zoek
naar processen van betekenisgevingen
o Vaker antwoorden op verklarende (en veranderings-) vragen
o Diepgaande inzichten verwerven
o Bewust een bepaalde steekproef kiezen
o Manier van data analyseren (inhoudsanalyse, discoursanalyse, process
tracing)
Kwantitatief:
o Vaker antwoorden op beschrijvende vragen
o Antwoorden a.d.h.v. cijfers, kwantiteiten
o Steekproef mag geen bewuste keuze van respondenten zijn
(randomisering is belangrijk!)
o Manier van data analyseren (statistische methoden)
3. Wat is een deductief onderzoeksontwerp?
Van algemeen (theorie) naar specifiek (empirie)
Geleid door theoretisch kader
Codes en categorieën definiëren o.b.v. theorie(/onderzoek)
4. Wat is een inductief onderzoeksontwerp?
Van specifiek (empirie) naar theorie
Niet geleid door theoretisch kader
Code, categorieën laten ontstaan uit gegevens
5. Wat is een abductief onderzoeksontwerp?
, Al beetje empirische data verzamelen, dan theorie vinden, dan theorie testen
dmv data te zoeken
Start vanuit verrassende bevindingen -> mogelijke verklaring voor dit
(onverwacht) verschijnsel (theorie) wordt ontwikkeld
Een combinatie van/in combinatie met inductief en deductief onderzoek:
1. Voor verassend feit wordt hypothese gezocht (abductie)
2. Er worden nieuwe voorspellingen afgeleid uit deze hypothese (deductie)
3. Testen met nieuwe data, waaruit dan een nieuw theoretisch model moet
ontstaan (inductief) dat het verrassend feit een plaats geeft in een
theoretisch systeem
6. Wat is postmodernisme?
Stroming sinds de jaren 90
Ze aanvaarden niet dat er 1 vaststaand betekenisgevingssysteem is dat los en
onafhankelijk van de mens bestaat
In essentie zijn ze op zoek naar: ‘Er is geen absolute waarheid’
1 richting in het postmodernisme kreeg een beetje aanhang:
archaeologie/genealogie van Michel Foucault
o Franse filosoof
o Hij wilt, net zoals archeologen doen, ver in de geschiedenis teruggaan
om te kijken naar de stabiliteit van gebruiken en relaties
o Foucaultiaanse methodologie in 4 begrippen (door Kendall &
Wickham)
Het onderzoek gebruikt een ‘hoe’-vraag en geen ‘waarom’-
vraag
Het onderzoek kijkt naar de meest geschikte archieven om het
onderzoek uit te voeren
De methode heeft een voorkeur voor ‘programmatische’
teksten (= teksten die een visie poneren of uitleggen hoe men
een bepaald probleem zou moeten bekijken
Het onderzoek blijft doorgraven in de geschiedenis tot men
botst op een relatief begin van een bepaald fenomeen
7. Wat is positivisme?
17de eeuw: Locke, Berkeley, Hume
19de en 20ste eeuw: Quetelet, Auguste Comte (= aartsvader van positivisme)
o Lineaire vooruitgangsdenken
Ontwikkeling vh menselijk denken
= overgang van theologische fase (= wereld wordt verklaard
vanuit bovennatuurlijke krachten), over een metafysische fase
(= wereld wordt verklaard vanuit abstracte filosofische
concepten), tot een positieve fase (= verklaring wordt gegeven
door wetenschappelijke methode: verklaren van aanwezige
relaties in de wereld)
o Organistische visie op de maatschappij
Maatschappij is als organisch wezen dat m.b.v. de sociale fysica
geanalyseerd kan worden
1. Wat zijn de eigenschappen van goed onderzoek in de sociale wetenschappen?
Systematische en gestructureerde observatie van data
o Logisch, goed uitgewerkt, goed nagedacht
Formaliteit
Rigueur (stap voor stap werken, geen shortcuts nemen), systematische
aanpak
Betrouwbaarheid
o Alle metingen consistent?
o Analyse overal op betrouwbare wijze gebeurd?
Reproduceerbaarheid (anderen kunnen het herhalen)
Validiteit
o Meting (effectief meten wat je beweert te meten)
o Intern (als we zeker zijn dat het causale verband bestaat en niet door
andere factoren kan verklaart worden)
o Extern (generaliseerbaar van studiepopulatie -> andere populaties,
generaliseren naar een bredere context)
Bewuste keuzes
2. Wat is het verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek?
Kwalitatief:
o Onderzoeker bekijkt de wereld op interpretatieve wijze, gaat op zoek
naar processen van betekenisgevingen
o Vaker antwoorden op verklarende (en veranderings-) vragen
o Diepgaande inzichten verwerven
o Bewust een bepaalde steekproef kiezen
o Manier van data analyseren (inhoudsanalyse, discoursanalyse, process
tracing)
Kwantitatief:
o Vaker antwoorden op beschrijvende vragen
o Antwoorden a.d.h.v. cijfers, kwantiteiten
o Steekproef mag geen bewuste keuze van respondenten zijn
(randomisering is belangrijk!)
o Manier van data analyseren (statistische methoden)
3. Wat is een deductief onderzoeksontwerp?
Van algemeen (theorie) naar specifiek (empirie)
Geleid door theoretisch kader
Codes en categorieën definiëren o.b.v. theorie(/onderzoek)
4. Wat is een inductief onderzoeksontwerp?
Van specifiek (empirie) naar theorie
Niet geleid door theoretisch kader
Code, categorieën laten ontstaan uit gegevens
5. Wat is een abductief onderzoeksontwerp?
, Al beetje empirische data verzamelen, dan theorie vinden, dan theorie testen
dmv data te zoeken
Start vanuit verrassende bevindingen -> mogelijke verklaring voor dit
(onverwacht) verschijnsel (theorie) wordt ontwikkeld
Een combinatie van/in combinatie met inductief en deductief onderzoek:
1. Voor verassend feit wordt hypothese gezocht (abductie)
2. Er worden nieuwe voorspellingen afgeleid uit deze hypothese (deductie)
3. Testen met nieuwe data, waaruit dan een nieuw theoretisch model moet
ontstaan (inductief) dat het verrassend feit een plaats geeft in een
theoretisch systeem
6. Wat is postmodernisme?
Stroming sinds de jaren 90
Ze aanvaarden niet dat er 1 vaststaand betekenisgevingssysteem is dat los en
onafhankelijk van de mens bestaat
In essentie zijn ze op zoek naar: ‘Er is geen absolute waarheid’
1 richting in het postmodernisme kreeg een beetje aanhang:
archaeologie/genealogie van Michel Foucault
o Franse filosoof
o Hij wilt, net zoals archeologen doen, ver in de geschiedenis teruggaan
om te kijken naar de stabiliteit van gebruiken en relaties
o Foucaultiaanse methodologie in 4 begrippen (door Kendall &
Wickham)
Het onderzoek gebruikt een ‘hoe’-vraag en geen ‘waarom’-
vraag
Het onderzoek kijkt naar de meest geschikte archieven om het
onderzoek uit te voeren
De methode heeft een voorkeur voor ‘programmatische’
teksten (= teksten die een visie poneren of uitleggen hoe men
een bepaald probleem zou moeten bekijken
Het onderzoek blijft doorgraven in de geschiedenis tot men
botst op een relatief begin van een bepaald fenomeen
7. Wat is positivisme?
17de eeuw: Locke, Berkeley, Hume
19de en 20ste eeuw: Quetelet, Auguste Comte (= aartsvader van positivisme)
o Lineaire vooruitgangsdenken
Ontwikkeling vh menselijk denken
= overgang van theologische fase (= wereld wordt verklaard
vanuit bovennatuurlijke krachten), over een metafysische fase
(= wereld wordt verklaard vanuit abstracte filosofische
concepten), tot een positieve fase (= verklaring wordt gegeven
door wetenschappelijke methode: verklaren van aanwezige
relaties in de wereld)
o Organistische visie op de maatschappij
Maatschappij is als organisch wezen dat m.b.v. de sociale fysica
geanalyseerd kan worden