Stilzwijgende totstandkoming maatschap
Casus
Een groep dierenartsen is na een samenwerking in de vorm van een arbeidsrelatie gaan
samenwerken in een samenwerkingsverband waarbij winst aan allen werd uitgekeerd. Een aantal
andere dierenartsen is later toegetreden tot het samenwerkingsverband. In de overeenkomst werd
gesproken over een ‘maatschap’.
Rechtsvraag
Kan het samenwerkingsverband in casu worden gekwalificeerd als een maatschap in de zin van art.
7A:1655 BW, ondanks dat er geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst?
Overweging
De Hoge Raad oordeelt dat er sprake kan zijn van een overeenkomst zonder dat dit schriftelijk is
vastgelegd. Uit de feitelijke situatie die heerste tussen de partijen kan worden afgeleid dat er sprake is
van een (stilzwijgende) maatschap. Dit is te beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het
geval.
Rechtsregel
Indien er geen sprake is van een schriftelijk contract of een ander soort overeenkomst, kan het toch
zo zijn dat er sprake is van een maatschap na verloop van tijd. Soms is hiervan sprake door de
feitelijke situatie waarin partijen zich bevinden.
Wetsartikelen
Art. 7A:1655 BW
, Staleman / Van de Ven
Essentie
Dit is een historisch arrest over de invulling van art. 2:9 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (de interne
aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon) en de reikwijdte van de door de
algemene vergadering van aandeelhouders verleende décharge.
Rechtsregel
Voor aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt
kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient
te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Een décharge strekt zich niet uit tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins
aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening
vaststelde.
Inhoud arrest
Staleman en Richelle waren bestuurders van Van de Ven Automobielbedrijf BV, waar ze
verliesgevende lease-activiteiten ontwikkelden. Ze werden door de vennootschap aangesproken op
onbehoorlijk bestuur. In cassatie verzetten de bestuurders zich tegen het oordeel van het hof dat hen
een "ernstig verwijt van onbehoorlijke taakvervulling" kon worden gemaakt, zoals bedoeld in artikel
2:9 BW.
De Hoge Raad bevestigt dat voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW vereist is dat de
bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dit het geval is, moet worden beoordeeld aan
de hand van alle omstandigheden, zoals de aard van de activiteiten, de risico's, de taakverdeling, de
gegevens die de bestuurder had of moest hebben, en de zorgvuldigheid die van een bestuurder mag
worden verwacht. Het hof had terecht deze maatstaf toegepast, waardoor de rechtsklacht van de
bestuurders niet tot cassatie leidt.
De tweede rechtsklacht betreft de décharge verleend door de algemene vergadering van
aandeelhouders. De bestuurders betoogden dat de décharge zich ook zou moeten uitstrekken tot
zaken die de aandeelhouders redelijkerwijs konden weten, op basis van de verstrekte informatie. De
Hoge Raad oordeelt echter dat een décharge, zowel uit de vaststelling van de jaarrekening als
expliciet verleend door de aandeelhouders, alleen betrekking heeft op de gegevens die uit de
jaarrekening blijken of die vóór de vaststelling aan de algemene vergadering bekend waren.
Dit arrest maakt duidelijk dat de maatstaf voor "ernstige verwijtbaarheid" later expliciet is vastgelegd
in artikel 2:9 BW.
Casus
Een groep dierenartsen is na een samenwerking in de vorm van een arbeidsrelatie gaan
samenwerken in een samenwerkingsverband waarbij winst aan allen werd uitgekeerd. Een aantal
andere dierenartsen is later toegetreden tot het samenwerkingsverband. In de overeenkomst werd
gesproken over een ‘maatschap’.
Rechtsvraag
Kan het samenwerkingsverband in casu worden gekwalificeerd als een maatschap in de zin van art.
7A:1655 BW, ondanks dat er geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst?
Overweging
De Hoge Raad oordeelt dat er sprake kan zijn van een overeenkomst zonder dat dit schriftelijk is
vastgelegd. Uit de feitelijke situatie die heerste tussen de partijen kan worden afgeleid dat er sprake is
van een (stilzwijgende) maatschap. Dit is te beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het
geval.
Rechtsregel
Indien er geen sprake is van een schriftelijk contract of een ander soort overeenkomst, kan het toch
zo zijn dat er sprake is van een maatschap na verloop van tijd. Soms is hiervan sprake door de
feitelijke situatie waarin partijen zich bevinden.
Wetsartikelen
Art. 7A:1655 BW
, Staleman / Van de Ven
Essentie
Dit is een historisch arrest over de invulling van art. 2:9 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (de interne
aansprakelijkheid van de bestuurder van een rechtspersoon) en de reikwijdte van de door de
algemene vergadering van aandeelhouders verleende décharge.
Rechtsregel
Voor aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt
kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient
te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Een décharge strekt zich niet uit tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins
aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening
vaststelde.
Inhoud arrest
Staleman en Richelle waren bestuurders van Van de Ven Automobielbedrijf BV, waar ze
verliesgevende lease-activiteiten ontwikkelden. Ze werden door de vennootschap aangesproken op
onbehoorlijk bestuur. In cassatie verzetten de bestuurders zich tegen het oordeel van het hof dat hen
een "ernstig verwijt van onbehoorlijke taakvervulling" kon worden gemaakt, zoals bedoeld in artikel
2:9 BW.
De Hoge Raad bevestigt dat voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW vereist is dat de
bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of dit het geval is, moet worden beoordeeld aan
de hand van alle omstandigheden, zoals de aard van de activiteiten, de risico's, de taakverdeling, de
gegevens die de bestuurder had of moest hebben, en de zorgvuldigheid die van een bestuurder mag
worden verwacht. Het hof had terecht deze maatstaf toegepast, waardoor de rechtsklacht van de
bestuurders niet tot cassatie leidt.
De tweede rechtsklacht betreft de décharge verleend door de algemene vergadering van
aandeelhouders. De bestuurders betoogden dat de décharge zich ook zou moeten uitstrekken tot
zaken die de aandeelhouders redelijkerwijs konden weten, op basis van de verstrekte informatie. De
Hoge Raad oordeelt echter dat een décharge, zowel uit de vaststelling van de jaarrekening als
expliciet verleend door de aandeelhouders, alleen betrekking heeft op de gegevens die uit de
jaarrekening blijken of die vóór de vaststelling aan de algemene vergadering bekend waren.
Dit arrest maakt duidelijk dat de maatstaf voor "ernstige verwijtbaarheid" later expliciet is vastgelegd
in artikel 2:9 BW.