Begrippen bestuursrecht
WC 1: Staatsrecht (H9 & H10 Hoofdlijnen Nederlands Recht)
Staat: Een hiërarchische, politieke organisatie die gezag uitoefent over
een land.
Volksgemeenschap: Een groep mensen die vaak als gevolg van
historische gebeurtenissen bij elkaar wil horen.
Sociale rechtstaat/verzorgingsstaat: De overheid zorgt voor een
stukje bestaanszekerheid.
3 kenmerken van de staat:
1. Volksgemeenschap
2. Afgegrensd grondgebied
3. Hoogste macht
Soevereiniteit: Het recht van een bestuursorgaan om het hoogste gezag
uit te oefenen zonder dat verantwoording is verschuldigd aan een ander
orgaan.
Trias politica:
1. De wetgevende macht.
2. De uitvoerende macht.
3. De rechterlijke macht.
Wetgevende macht: Staten-Generaal en de regering.
Uitvoerende macht: De regering. (Ministers en ambtenaren)
Rechterlijke macht: De rechters en het OM.
Decentralisatie: De beslissingsbevoegdheid is verspreid over meerdere
personen en groepen.
Territoriale spreiding: De decentralisatie naar gemeenten en provincies
toe.
Functionele spreiding: Lagere overheden bezitten staatsmacht met
betrekken tot een specifieke taak, zonder gebondenheid aan een
afgebakend stuk grond.
Eenheidsstaat: Een staat waarvan de macht uitsluitend bij een centrale
overheid ligt.
Bevoegdheden overnemen: Bevoegdheden die in eerste instantie door
lagere overheden worden uitgeoefend, kunnen altijd door de centrale
overheid worden overgenomen.
1
, Preventieve toetsing: Vorm van controle door een hogere, op een lagere
overheid. (Rechterlijke macht)
Spontane vernietigingsbevoegdheid: Ieder besluit van een gemeente
of provincie kan door de regering worden ongedaan gemaakt.
Provinciale staten (PS): Het vertegenwoordigende orgaan van de
provincie. Schrijft het beleid. De leden van de provinciale staten worden
om de 4 jaar gekozen door de inwoners van ieder van de 12 provincies.
Gedeputeerde staten (GS): Het dagelijks bestuur van de provincie. Is
uitvoerend. De leden van de gedeputeerde staten worden door de
provinciale staten gekozen en benoemd. (Bestaat uit min. 3, max. 7
leden.)
Dualistisch stelsel: Stelsel waarbij het democratisch gekozen orgaan
losstaat van het bestuursorgaan en dit laatste controleert en ter
verantwoording roept.
Commissaris van de koning: Voorzitter van PS en GS die wordt
benoemd door de regering.
Verordeningen: Overheidsbesluit van algemene strekking.
Medebewind: Van hogerhand (hoger overheidsorgaan) opgelegde plicht
om een bepaald onderwerp binnen bepaalde grenzen te regelen.
Gemeenteraad: Gemeentelijk orgaan dat via verkiezingen door inwoners
van de betreffende gemeente wordt samengesteld. Maakt heb beleid. De
gemeenteraad is de gemeentelijke wetgever.
College van B&W: Dagelijks bestuur van de gemeente, waarvan de
wethouders door de leden van de gemeenteraad gekozen worden.
Uitvoerend. Wethouders hoeven niet uit de leden van de gemeenteraad te
worden gekozen.
Burgemeester: Voorzitter van de gemeenteraad en het college van B en
W, die door de regering wordt benoemd.
Klassieke grondrechten: In de Grondwet opgenomen basisrechten, die
aangeven op welke gebieden de staat zich moet onthouden van
bemoeienis.
Clausering: Beperkingen op grondrechten.
Sociale grondrechten: In de Grondwet opgenomen basisrechten die de
staat opdragen zich tot het uiterste in te spannen, deze rechten voor de
burgers te realiseren.
2
WC 1: Staatsrecht (H9 & H10 Hoofdlijnen Nederlands Recht)
Staat: Een hiërarchische, politieke organisatie die gezag uitoefent over
een land.
Volksgemeenschap: Een groep mensen die vaak als gevolg van
historische gebeurtenissen bij elkaar wil horen.
Sociale rechtstaat/verzorgingsstaat: De overheid zorgt voor een
stukje bestaanszekerheid.
3 kenmerken van de staat:
1. Volksgemeenschap
2. Afgegrensd grondgebied
3. Hoogste macht
Soevereiniteit: Het recht van een bestuursorgaan om het hoogste gezag
uit te oefenen zonder dat verantwoording is verschuldigd aan een ander
orgaan.
Trias politica:
1. De wetgevende macht.
2. De uitvoerende macht.
3. De rechterlijke macht.
Wetgevende macht: Staten-Generaal en de regering.
Uitvoerende macht: De regering. (Ministers en ambtenaren)
Rechterlijke macht: De rechters en het OM.
Decentralisatie: De beslissingsbevoegdheid is verspreid over meerdere
personen en groepen.
Territoriale spreiding: De decentralisatie naar gemeenten en provincies
toe.
Functionele spreiding: Lagere overheden bezitten staatsmacht met
betrekken tot een specifieke taak, zonder gebondenheid aan een
afgebakend stuk grond.
Eenheidsstaat: Een staat waarvan de macht uitsluitend bij een centrale
overheid ligt.
Bevoegdheden overnemen: Bevoegdheden die in eerste instantie door
lagere overheden worden uitgeoefend, kunnen altijd door de centrale
overheid worden overgenomen.
1
, Preventieve toetsing: Vorm van controle door een hogere, op een lagere
overheid. (Rechterlijke macht)
Spontane vernietigingsbevoegdheid: Ieder besluit van een gemeente
of provincie kan door de regering worden ongedaan gemaakt.
Provinciale staten (PS): Het vertegenwoordigende orgaan van de
provincie. Schrijft het beleid. De leden van de provinciale staten worden
om de 4 jaar gekozen door de inwoners van ieder van de 12 provincies.
Gedeputeerde staten (GS): Het dagelijks bestuur van de provincie. Is
uitvoerend. De leden van de gedeputeerde staten worden door de
provinciale staten gekozen en benoemd. (Bestaat uit min. 3, max. 7
leden.)
Dualistisch stelsel: Stelsel waarbij het democratisch gekozen orgaan
losstaat van het bestuursorgaan en dit laatste controleert en ter
verantwoording roept.
Commissaris van de koning: Voorzitter van PS en GS die wordt
benoemd door de regering.
Verordeningen: Overheidsbesluit van algemene strekking.
Medebewind: Van hogerhand (hoger overheidsorgaan) opgelegde plicht
om een bepaald onderwerp binnen bepaalde grenzen te regelen.
Gemeenteraad: Gemeentelijk orgaan dat via verkiezingen door inwoners
van de betreffende gemeente wordt samengesteld. Maakt heb beleid. De
gemeenteraad is de gemeentelijke wetgever.
College van B&W: Dagelijks bestuur van de gemeente, waarvan de
wethouders door de leden van de gemeenteraad gekozen worden.
Uitvoerend. Wethouders hoeven niet uit de leden van de gemeenteraad te
worden gekozen.
Burgemeester: Voorzitter van de gemeenteraad en het college van B en
W, die door de regering wordt benoemd.
Klassieke grondrechten: In de Grondwet opgenomen basisrechten, die
aangeven op welke gebieden de staat zich moet onthouden van
bemoeienis.
Clausering: Beperkingen op grondrechten.
Sociale grondrechten: In de Grondwet opgenomen basisrechten die de
staat opdragen zich tot het uiterste in te spannen, deze rechten voor de
burgers te realiseren.
2