Persoonlijkheidstheorie- en onderzoek
Hoorcollege 1
Twee tradities:
Nomothetisch zoeken naar ‘wetten’, overeenkomsten in menselijke eigenschappen en gedrag
Idiografisch doet onderzoek naar wat individuen uniek maakt
Twee uitgangspunten:
Entiteit menselijke eigenschappen liggen vast, onmogelijk voor verandering (nature)
Incrimenteel menselijke eigenschappen liggen niet vast, vormbaar (nurture)
3 niveaus van onderzoek
- Menselijke natuur
- Verschillen tussen individuen en groepen
- Individuele uniciteit
Niveau 1 Menselijke natuur
- Mensen zijn gelijk aan alle anderen.
- Mensen gebruiken verhalen om een band te creëren met anderen.
- Individuele verschillen bij mensen en dieren, karakter bepaalt reactie op bepaalde gebeurtenis of
omstandigheid.
Niveau 2 Verschillen tussen individuen/ groepen
- Mensen zijn gelijk aan sommige anderen.
- Onderzocht met nomothetische traditie.
- Kan gaan over gevormde groepen of natuurlijk ontstane groepen.
Niveau 3 Individuele uniciteit
- Iedereen is uniek
- Eigenschappen aangeleerd (incrementeel) of aangeboren (entiteit).
Hartshorn & May (1928): Kinderen geobserveerd in verschillende situaties waarin altruïstisch gedrag
vertoond kon worden.
Walter Mischel (1968): Zeer zwakke verbanden tussen gedrag van een persoon in de ene situatie en gedrag
van een persoon in een andere situatie.
Persoonlijkheid: verzamelijke trekken en mechanismen binnen het individu, georganiseerd en constant.
Algemene, langdurige, psychologische individuele verschillen.
Onderdelen:
- Verzameling trekken
- Mechanismen
- Binnen het individu
- Georganiseerd en relatief constant
- Beinvloeden
- Interacties
- Aanpassingen
- Binnen psychische, fysieke en sociale omgeving
o Intrapsychische omgeving gedachten die je hebt over wie je bent, daarmee ook je
verleden
o Fysieke omgeving weesomstandigheden, ruimte
o Sociale omgeving gedrag van mensen om je heen
, Individuele verschillen
- Fysiek (lengte, attractiviteit)
- Psychologisch
Psychologisch
- Intellectueel (kennis, vaardig)
- Langdurig (persoonlijkheid)
o Specifieke: gewoonten, attitudes
o Algemeen: persoonlijkheid
Langdurig
- Algemeen: temperament
- Persoonlijkheid: karakter, creativiteit, emotionele IQ
- Intelligentie: talent
- Specifiek:
o Gewoontes, attitudes, voorkeuren, ideeën, emoties, competenties, vaardigheden en
geschiktheid
Leerdoelen
1. je hebt kennis van/inzicht in wat persoonlijkheidspsychologen onderzoeken.
2. Je hebt kennis van/inzicht in de basisstatistiek en methoden die worden gebruikt om
persoonlijkheid te meten.
3. Je hebt kennis van/inzicht in wat wordt bedoeld met 'persoonlijkheid'.
4. Je kunt verschillende strategieën en vragenlijsten om persoonlijkheid te meten kritisch
beoordelen
Hoorcollege 2: dispositie model (1)
Type dimensies: alle verschillende (variaties van) gedragingen
Typologieën uitgaan van kwalitatief verschillende persoonlijkheidstrekken (discontinuüm), dus een
dimensionele benadering hebben van een persoonlijkheidstrekcontinuüm)
Somatoforme typen endomorf, mesomorf, ectomorf
Persoonlijkheidseigenschappen worden afgeleid van
het lichaamstype.
Vier dichotomieën
- Extraversie vs. introversie
- Observatie vs. intuïtie
- Reflectie vs. gevoel
- Beheersing vs. perceptie
Persoonlijkheidsconstructen
Hoorcollege 1
Twee tradities:
Nomothetisch zoeken naar ‘wetten’, overeenkomsten in menselijke eigenschappen en gedrag
Idiografisch doet onderzoek naar wat individuen uniek maakt
Twee uitgangspunten:
Entiteit menselijke eigenschappen liggen vast, onmogelijk voor verandering (nature)
Incrimenteel menselijke eigenschappen liggen niet vast, vormbaar (nurture)
3 niveaus van onderzoek
- Menselijke natuur
- Verschillen tussen individuen en groepen
- Individuele uniciteit
Niveau 1 Menselijke natuur
- Mensen zijn gelijk aan alle anderen.
- Mensen gebruiken verhalen om een band te creëren met anderen.
- Individuele verschillen bij mensen en dieren, karakter bepaalt reactie op bepaalde gebeurtenis of
omstandigheid.
Niveau 2 Verschillen tussen individuen/ groepen
- Mensen zijn gelijk aan sommige anderen.
- Onderzocht met nomothetische traditie.
- Kan gaan over gevormde groepen of natuurlijk ontstane groepen.
Niveau 3 Individuele uniciteit
- Iedereen is uniek
- Eigenschappen aangeleerd (incrementeel) of aangeboren (entiteit).
Hartshorn & May (1928): Kinderen geobserveerd in verschillende situaties waarin altruïstisch gedrag
vertoond kon worden.
Walter Mischel (1968): Zeer zwakke verbanden tussen gedrag van een persoon in de ene situatie en gedrag
van een persoon in een andere situatie.
Persoonlijkheid: verzamelijke trekken en mechanismen binnen het individu, georganiseerd en constant.
Algemene, langdurige, psychologische individuele verschillen.
Onderdelen:
- Verzameling trekken
- Mechanismen
- Binnen het individu
- Georganiseerd en relatief constant
- Beinvloeden
- Interacties
- Aanpassingen
- Binnen psychische, fysieke en sociale omgeving
o Intrapsychische omgeving gedachten die je hebt over wie je bent, daarmee ook je
verleden
o Fysieke omgeving weesomstandigheden, ruimte
o Sociale omgeving gedrag van mensen om je heen
, Individuele verschillen
- Fysiek (lengte, attractiviteit)
- Psychologisch
Psychologisch
- Intellectueel (kennis, vaardig)
- Langdurig (persoonlijkheid)
o Specifieke: gewoonten, attitudes
o Algemeen: persoonlijkheid
Langdurig
- Algemeen: temperament
- Persoonlijkheid: karakter, creativiteit, emotionele IQ
- Intelligentie: talent
- Specifiek:
o Gewoontes, attitudes, voorkeuren, ideeën, emoties, competenties, vaardigheden en
geschiktheid
Leerdoelen
1. je hebt kennis van/inzicht in wat persoonlijkheidspsychologen onderzoeken.
2. Je hebt kennis van/inzicht in de basisstatistiek en methoden die worden gebruikt om
persoonlijkheid te meten.
3. Je hebt kennis van/inzicht in wat wordt bedoeld met 'persoonlijkheid'.
4. Je kunt verschillende strategieën en vragenlijsten om persoonlijkheid te meten kritisch
beoordelen
Hoorcollege 2: dispositie model (1)
Type dimensies: alle verschillende (variaties van) gedragingen
Typologieën uitgaan van kwalitatief verschillende persoonlijkheidstrekken (discontinuüm), dus een
dimensionele benadering hebben van een persoonlijkheidstrekcontinuüm)
Somatoforme typen endomorf, mesomorf, ectomorf
Persoonlijkheidseigenschappen worden afgeleid van
het lichaamstype.
Vier dichotomieën
- Extraversie vs. introversie
- Observatie vs. intuïtie
- Reflectie vs. gevoel
- Beheersing vs. perceptie
Persoonlijkheidsconstructen