Ouderenzorg
H1 • Identiteit en levensloop
1.1
Of je oud wordt is afhankelijk van
- Interne factoren (Genen en psychologie) & - Externe factoren (Omgeving en gebeurtenissen)
1.2
Cohort is een verzameling van mensen die tussen twee data zijn geboren
Een generatie is (volgens becker) een verzameling cohorten, die gekenmerkt worden door
1. een specifieke historische plaats
2. gemeenschappelijk kenmerken op individueel niveau (levenslopen gedragsproblemen)
3. systeemniveau (omvang, samenstelling en cultuur)
1.3 - 4 generaties TENTAMENSTOF
1. Vooroorlogse generatie –geboren tussen 1910-1930
Werkloosheid, bestaansonzekerheid en geloof
2. Stille generatie – geboren tussen 1931 – 1940
Woningnood, onderwijsachterstand, man werken/vrouw huishouden, opkomen van rock ’n roll, radio, televisie.
3. Protestgeneratie – geboren tussen 1941 - 1955
Protesten, verandering in kledingkeuzes, babyboom, meer rechten voor vrouwen.
4. Verloren generatie – geboren tussen 1956 – 1970
Economische crisis, veel werkloosheid, lang bij ouders wonen.
1.5
Tijdgeest - een gemeenschappelijke identiteit: een kenmerkende manier van denken, voelen en
handelen van het merendeel van de bevolking in een bepaalde tijd.
Leeftijdsdiscriminatie > systematisch discrimineren op basis van leeftijd.
TENTAMENSTOF 2 2 vormen van leeftijdsdiscriminatie
Impliciete leeftijdsdiscriminatie > Vooroordelen over ouderen (zwak, vies, vergeetachtig)
Expliciete leeftijdsdiscriminatie > maatregelen en voorwaarden die maatschappelijke deelname van
ouderen bemoeilijken of onmogelijk maken (bv leeftijdgrens bij vacatures)
Ingrediënten die de persoonlijke identiteit beïnvloeden:
1. Gezin & familie
2. Maatschappelijke gebeurtenissen.
3. Generationele identiteit
4. Levensloop (gebeurtenissen op individueel niveau/persoonlijke verbindingen).
Narratief (levensverhaal) > we geven hierin betekenis aan ons bestaan. We laten hiermee zien wie we
zijn, wie we waren en wie we willen zijn. Het is een reflexief proces > een zoektocht naar en continue
bijstelling van onze identiteit.
1.8 Overgangsfasen en rituelen Standaard ritueel > (jaarlijks) terugkerend (bv verjaardag vieren,
diploma behalen). Geritualiseerde gewoonten > gewoonten die zich aanpassen aan de veranderende
omstandigheden en veranderingen volgen (slaapliedje zingen, voorlezen, niet meer als heel gezin op
vakantie gaan).
, H2 • Wetenschap over ouder worden
2.1 – 3 theoretische perspectieven in de gerontologie (studie van het ouder worden)
1. Breuken in de levensloop
2. Continuïteit in de levensloop
3. Maskeren van het ouder worden
2.2 TENTAMENSTOF
Breuken in de levensloop
1. Pathologische perspectief - het perspectief dat ouderdom een aftakelingsproces vol verlies is
2. Disengagement perspectief - het perspectief dat ouderen zich terugtrekken uit de maatschappij
3. Activiteitentheorie - Praktische theorie als middel tegen de bovenstaande
perspectieven. Actief leven, doelen stellen en sociale relaties onderhouden
Activiteitentheorie en disengagement uitleggen a.d.h.v. een casus.
Disengagement is het terugtrekken/onthechten.
Activiteitentheorie stelt dat de ouderen actief mee moeten doen in de samenleving en het sociale
leven.
2.3 Continuïteit TENTAMENSTOF
Beschrijf de twee laatste fasen van Erikson, wat betekent het en welk doel?
Generativiteit vs stagnatie: Goed voelen in de samenleving, deel uitmaken van de maatschappij.
Ego integriteit vs wanhoop: Goed voelen over het verleden, tevreden zijn met de dingen die je hebt
gedaan en bereikt. Hierdoor zal de angst voor de dood ook afnemen.
1. Ontwikkelingstheorie van Erikson
Leeftijd Levenstaak Betekenis
0 tot 1,5 Vertrouwen v wantrouwen Vertrouwen leren hebben in de mensen om hem heen.
1,5 tot 3 jaar Autonomie v schaamte Zelfstandigheid door lopen en praten. Dit is een
leerproces waar ook schaamte en twijfels kunnen
ontstaan
3 tot 6 jaar Initiatief v schuldgevoel Rivaliteit met leeftijdsgenoten, maar kan schuld
oproepen om morele waarden aan te leren
6 tot 12 jaar Vlijt v minderwaardigheid Mentale ontwikkeling en het belang van sociale steun bij
falen speelt hier een grote rol
12 tot 18 jaar Identiteit v rolverwarring Jongeren ontwikkelen eigen zijn, maar kunnen ook
beïnvloed worden door stroming/rolmodellen.
18 tot 35 jaar Intimiteit v isolement Binding met partner, angst verlies van liefde.
35 tot 55/65 jaar Generativiteit v stagnatie Goed voelen in de samenleving, deel uitmaken van de
maatschappij.
55/65 tot dood Ego-integriteit v wanhoop Goed voelen over het verleden, tevreden zijn met de
dingen die je hebt gedaan en bereikt. Hierdoor zal de
angst voor de dood ook afnemen
H1 • Identiteit en levensloop
1.1
Of je oud wordt is afhankelijk van
- Interne factoren (Genen en psychologie) & - Externe factoren (Omgeving en gebeurtenissen)
1.2
Cohort is een verzameling van mensen die tussen twee data zijn geboren
Een generatie is (volgens becker) een verzameling cohorten, die gekenmerkt worden door
1. een specifieke historische plaats
2. gemeenschappelijk kenmerken op individueel niveau (levenslopen gedragsproblemen)
3. systeemniveau (omvang, samenstelling en cultuur)
1.3 - 4 generaties TENTAMENSTOF
1. Vooroorlogse generatie –geboren tussen 1910-1930
Werkloosheid, bestaansonzekerheid en geloof
2. Stille generatie – geboren tussen 1931 – 1940
Woningnood, onderwijsachterstand, man werken/vrouw huishouden, opkomen van rock ’n roll, radio, televisie.
3. Protestgeneratie – geboren tussen 1941 - 1955
Protesten, verandering in kledingkeuzes, babyboom, meer rechten voor vrouwen.
4. Verloren generatie – geboren tussen 1956 – 1970
Economische crisis, veel werkloosheid, lang bij ouders wonen.
1.5
Tijdgeest - een gemeenschappelijke identiteit: een kenmerkende manier van denken, voelen en
handelen van het merendeel van de bevolking in een bepaalde tijd.
Leeftijdsdiscriminatie > systematisch discrimineren op basis van leeftijd.
TENTAMENSTOF 2 2 vormen van leeftijdsdiscriminatie
Impliciete leeftijdsdiscriminatie > Vooroordelen over ouderen (zwak, vies, vergeetachtig)
Expliciete leeftijdsdiscriminatie > maatregelen en voorwaarden die maatschappelijke deelname van
ouderen bemoeilijken of onmogelijk maken (bv leeftijdgrens bij vacatures)
Ingrediënten die de persoonlijke identiteit beïnvloeden:
1. Gezin & familie
2. Maatschappelijke gebeurtenissen.
3. Generationele identiteit
4. Levensloop (gebeurtenissen op individueel niveau/persoonlijke verbindingen).
Narratief (levensverhaal) > we geven hierin betekenis aan ons bestaan. We laten hiermee zien wie we
zijn, wie we waren en wie we willen zijn. Het is een reflexief proces > een zoektocht naar en continue
bijstelling van onze identiteit.
1.8 Overgangsfasen en rituelen Standaard ritueel > (jaarlijks) terugkerend (bv verjaardag vieren,
diploma behalen). Geritualiseerde gewoonten > gewoonten die zich aanpassen aan de veranderende
omstandigheden en veranderingen volgen (slaapliedje zingen, voorlezen, niet meer als heel gezin op
vakantie gaan).
, H2 • Wetenschap over ouder worden
2.1 – 3 theoretische perspectieven in de gerontologie (studie van het ouder worden)
1. Breuken in de levensloop
2. Continuïteit in de levensloop
3. Maskeren van het ouder worden
2.2 TENTAMENSTOF
Breuken in de levensloop
1. Pathologische perspectief - het perspectief dat ouderdom een aftakelingsproces vol verlies is
2. Disengagement perspectief - het perspectief dat ouderen zich terugtrekken uit de maatschappij
3. Activiteitentheorie - Praktische theorie als middel tegen de bovenstaande
perspectieven. Actief leven, doelen stellen en sociale relaties onderhouden
Activiteitentheorie en disengagement uitleggen a.d.h.v. een casus.
Disengagement is het terugtrekken/onthechten.
Activiteitentheorie stelt dat de ouderen actief mee moeten doen in de samenleving en het sociale
leven.
2.3 Continuïteit TENTAMENSTOF
Beschrijf de twee laatste fasen van Erikson, wat betekent het en welk doel?
Generativiteit vs stagnatie: Goed voelen in de samenleving, deel uitmaken van de maatschappij.
Ego integriteit vs wanhoop: Goed voelen over het verleden, tevreden zijn met de dingen die je hebt
gedaan en bereikt. Hierdoor zal de angst voor de dood ook afnemen.
1. Ontwikkelingstheorie van Erikson
Leeftijd Levenstaak Betekenis
0 tot 1,5 Vertrouwen v wantrouwen Vertrouwen leren hebben in de mensen om hem heen.
1,5 tot 3 jaar Autonomie v schaamte Zelfstandigheid door lopen en praten. Dit is een
leerproces waar ook schaamte en twijfels kunnen
ontstaan
3 tot 6 jaar Initiatief v schuldgevoel Rivaliteit met leeftijdsgenoten, maar kan schuld
oproepen om morele waarden aan te leren
6 tot 12 jaar Vlijt v minderwaardigheid Mentale ontwikkeling en het belang van sociale steun bij
falen speelt hier een grote rol
12 tot 18 jaar Identiteit v rolverwarring Jongeren ontwikkelen eigen zijn, maar kunnen ook
beïnvloed worden door stroming/rolmodellen.
18 tot 35 jaar Intimiteit v isolement Binding met partner, angst verlies van liefde.
35 tot 55/65 jaar Generativiteit v stagnatie Goed voelen in de samenleving, deel uitmaken van de
maatschappij.
55/65 tot dood Ego-integriteit v wanhoop Goed voelen over het verleden, tevreden zijn met de
dingen die je hebt gedaan en bereikt. Hierdoor zal de
angst voor de dood ook afnemen