sleutelbegrippen uit Hoofdstuk 12: Mitosis van
Campbell Biology:
1. Anafase (anaphase)
De fase van de mitose waarin de zusterchromatiden uit elkaar worden getrokken en
naar tegenovergestelde polen van de cel worden verplaatst.
2. Hechtingsafhankelijkheid (anchorage dependence)
Het fenomeen waarbij cellen zich moeten hechten aan een substraat om te kunnen
delen.
3. Goedaardige tumor (benign tumor)
Een abnormale celmassa die niet kwaadaardig is en zich niet verspreidt naar andere
delen van het lichaam.
4. Binaire splitsing (binary fission)
Een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een enkel organisme zichzelf in
tweeën deelt om twee genetisch identieke dochtercellen te vormen.
5. Celkerncyclus (cell cycle)
De reeks gebeurtenissen waarbij een cel zich voorbereidt op en doorloopt in
celdeling.
6. Regelsysteem van de celcyclus (cell cycle control system)
Een reeks moleculaire signalen die de voortgang van de celcyclus reguleren.
7. Celdeling (cell division)
Het proces waarbij een cel zich splitst in twee nieuwe dochtercellen.
8. Celtussenschot (cell plate)
De structuur die zich vormt tijdens de celdeling in plantencellen en die uiteindelijk de
twee dochtercellen van elkaar scheidt.
9. Centromeer (centromere)
De regio van een chromosoom waar de zusterchromatiden aan elkaar vastzitten.
10. Centrosoom (centrosome)
Een structuur in dierlijke cellen die de organisatie van het mitotische spoelfiguur
coördineert.
11. Controlepunt (checkpoint)
Een controlemechanisme dat de voortgang van de celcyclus op specifieke punten
stopt of doorgang geeft.
12. Chromatine (chromatin)
Het complex van DNA en eiwitten waaruit eukaryotische chromosomen bestaan.
13. Chromosoom (chromosome)
Een drager van genetisch materiaal, gevormd uit gecondenseerde chromatine tijdens
de celdeling.
14. Inversie (cleavage)
Het proces van celdeling bij dierlijke cellen, waarbij de cel in tweeën wordt gesplitst.
15. Splijtingsgroef (cleavage furrow)
De invaginatie in het plasmamembraan van een dierlijke cel die de deling van de cel
in tweeën markeert.
, 16. Cycline (cyclin)
Een eiwit dat periodiek in concentratie stijgt en daalt en een rol speelt in de regulatie
van de celcyclus.
17. Cycline-afhankelijke kinase (Cdk)
Een enzym dat geactiveerd wordt door cycline en dat cruciaal is voor de voortgang
van de celcyclus.
18. Cytokinese (cytokinesis)
De splitsing van het cytoplasma om twee dochtercellen te vormen na de mitose.
19. Dichtheidsafhankelijke remming (density-dependent inhibition)
Het proces waarbij celdeling stopt wanneer cellen in contact komen met elkaar.
20. G0-fase (G0 phase)
Een rustfase waarin de cel zich niet voorbereidt op celdeling en inactief blijft.
21. G1-fase (G1 phase)
De fase in de celcyclus waarin de cel groeit en zich voorbereidt op DNA-replicatie.
22. G2-fase (G2 phase)
De fase in de celcyclus na de DNA-replicatie, waarin de cel zich voorbereidt op
mitose.
23. Gameten (gamete)
Geslachtscellen (zoals sperma en eicellen) die haploïd zijn en betrokken zijn bij
seksuele voortplanting.
24. Genoom (genome)
Het volledige DNA van een organisme, inclusief alle genen.
25. Groeifactor (growth factor)
Een eiwit dat door cellen wordt uitgescheiden om andere cellen te stimuleren tot
celdeling.
26. Interfase (interphase)
De periode van de celcyclus waarin de cel groeit, haar DNA replikeert en zich
voorbereidt op mitose.
27. Kinetochoor (kinetochore)
Een structuur van eiwitten gebonden aan het centromeer die de microtubuli van het
spoelfiguur verankert.
28. Kwaadaardige tumor (malignant tumor)
Een tumor die kankercellen bevat die kunnen invaderen en zich verspreiden naar
andere delen van het lichaam.
29. Metafase (metaphase)
De fase van de mitose waarin de chromosomen zich in een lijn in het midden van de
cel rangschikken.
30. Metafaseplaat (metaphase plate)
Een denkbeeldig vlak halverwege de spoelfiguur waar de chromosomen zich tijdens
de metafase bevinden.
31. Metastase (metastasis)
Het proces waarbij kankercellen zich losmaken van de oorspronkelijke tumor en zich
via de bloedbaan of lymfevaten verspreiden naar andere delen van het lichaam.
32. Mitose (mitosis)
Het proces waarbij een cel haar genetisch materiaal gelijk verdeelt over twee
dochtercellen.
33. Mitotische (M)-fase (mitotic (M) phase)
De fase van de celcyclus waarin de mitose en cytokinese plaatsvinden.
Campbell Biology:
1. Anafase (anaphase)
De fase van de mitose waarin de zusterchromatiden uit elkaar worden getrokken en
naar tegenovergestelde polen van de cel worden verplaatst.
2. Hechtingsafhankelijkheid (anchorage dependence)
Het fenomeen waarbij cellen zich moeten hechten aan een substraat om te kunnen
delen.
3. Goedaardige tumor (benign tumor)
Een abnormale celmassa die niet kwaadaardig is en zich niet verspreidt naar andere
delen van het lichaam.
4. Binaire splitsing (binary fission)
Een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een enkel organisme zichzelf in
tweeën deelt om twee genetisch identieke dochtercellen te vormen.
5. Celkerncyclus (cell cycle)
De reeks gebeurtenissen waarbij een cel zich voorbereidt op en doorloopt in
celdeling.
6. Regelsysteem van de celcyclus (cell cycle control system)
Een reeks moleculaire signalen die de voortgang van de celcyclus reguleren.
7. Celdeling (cell division)
Het proces waarbij een cel zich splitst in twee nieuwe dochtercellen.
8. Celtussenschot (cell plate)
De structuur die zich vormt tijdens de celdeling in plantencellen en die uiteindelijk de
twee dochtercellen van elkaar scheidt.
9. Centromeer (centromere)
De regio van een chromosoom waar de zusterchromatiden aan elkaar vastzitten.
10. Centrosoom (centrosome)
Een structuur in dierlijke cellen die de organisatie van het mitotische spoelfiguur
coördineert.
11. Controlepunt (checkpoint)
Een controlemechanisme dat de voortgang van de celcyclus op specifieke punten
stopt of doorgang geeft.
12. Chromatine (chromatin)
Het complex van DNA en eiwitten waaruit eukaryotische chromosomen bestaan.
13. Chromosoom (chromosome)
Een drager van genetisch materiaal, gevormd uit gecondenseerde chromatine tijdens
de celdeling.
14. Inversie (cleavage)
Het proces van celdeling bij dierlijke cellen, waarbij de cel in tweeën wordt gesplitst.
15. Splijtingsgroef (cleavage furrow)
De invaginatie in het plasmamembraan van een dierlijke cel die de deling van de cel
in tweeën markeert.
, 16. Cycline (cyclin)
Een eiwit dat periodiek in concentratie stijgt en daalt en een rol speelt in de regulatie
van de celcyclus.
17. Cycline-afhankelijke kinase (Cdk)
Een enzym dat geactiveerd wordt door cycline en dat cruciaal is voor de voortgang
van de celcyclus.
18. Cytokinese (cytokinesis)
De splitsing van het cytoplasma om twee dochtercellen te vormen na de mitose.
19. Dichtheidsafhankelijke remming (density-dependent inhibition)
Het proces waarbij celdeling stopt wanneer cellen in contact komen met elkaar.
20. G0-fase (G0 phase)
Een rustfase waarin de cel zich niet voorbereidt op celdeling en inactief blijft.
21. G1-fase (G1 phase)
De fase in de celcyclus waarin de cel groeit en zich voorbereidt op DNA-replicatie.
22. G2-fase (G2 phase)
De fase in de celcyclus na de DNA-replicatie, waarin de cel zich voorbereidt op
mitose.
23. Gameten (gamete)
Geslachtscellen (zoals sperma en eicellen) die haploïd zijn en betrokken zijn bij
seksuele voortplanting.
24. Genoom (genome)
Het volledige DNA van een organisme, inclusief alle genen.
25. Groeifactor (growth factor)
Een eiwit dat door cellen wordt uitgescheiden om andere cellen te stimuleren tot
celdeling.
26. Interfase (interphase)
De periode van de celcyclus waarin de cel groeit, haar DNA replikeert en zich
voorbereidt op mitose.
27. Kinetochoor (kinetochore)
Een structuur van eiwitten gebonden aan het centromeer die de microtubuli van het
spoelfiguur verankert.
28. Kwaadaardige tumor (malignant tumor)
Een tumor die kankercellen bevat die kunnen invaderen en zich verspreiden naar
andere delen van het lichaam.
29. Metafase (metaphase)
De fase van de mitose waarin de chromosomen zich in een lijn in het midden van de
cel rangschikken.
30. Metafaseplaat (metaphase plate)
Een denkbeeldig vlak halverwege de spoelfiguur waar de chromosomen zich tijdens
de metafase bevinden.
31. Metastase (metastasis)
Het proces waarbij kankercellen zich losmaken van de oorspronkelijke tumor en zich
via de bloedbaan of lymfevaten verspreiden naar andere delen van het lichaam.
32. Mitose (mitosis)
Het proces waarbij een cel haar genetisch materiaal gelijk verdeelt over twee
dochtercellen.
33. Mitotische (M)-fase (mitotic (M) phase)
De fase van de celcyclus waarin de mitose en cytokinese plaatsvinden.
