10 open vragen - elke vraag 10 punten
De praktijkopdracht, casus Pastoe en de verwerkingsvragen
Overzicht tentamenstof:
Hoofdstuk 1 – Organisatie(theorie)
- Het organisatieontwerpmodel
- Paradigma’s organisatieontwerp
Hoofdstuk 6 – Technologie
- Woodward
- Perrow
- Thompson
- Dienstverlenings- / organisatietechnologie
- Invloed van technologie op functieontwerp
(Taakroulatie, -vereenvoudiging, -verrijking en –verbreding)
Hoofdstuk 3 – Structuur
- Functioneel, Product, Markt, Geografisch
- Voor- en nadelen
- Wanneer pas je welke structuur toe
Hoofdstuk 9 – Cultuur
- Typen cultuur
- Dimensies
Hoofdstuk 10 – Innovatie
- Incrementeel vs radicaal
- Organisatieontwerp en (product)innovatie:
- 2 typen organisatieverandering (bestuurlijk en technologisch)
Hoofdstuk 2 – Strategie
- 3 strategieën van Porter: lage kosten, differentiatie, focus
- Effectiviteit meten
- Model van concurrerende waarden
Hoofdstuk 4 – Omgeving
- Veranderlijkheid en complexiteit
- Hoe ga je om met (omgevings)onzekerheid
Hoofdstuk 13 - Trends
- Excellente organisatie
- Empowerment
- Lerende organisatie
, College 1:
Hoofdstuk 1 is belangrijk:
Daft: Organisatiemodel
Structuur = H3. Die veranderd door de contextuele dimensie.
Bij elk hoofdstuk over een contextuele dimensie worden ook
consequenties gegeven voor de structuur/het organisatieontwerp
De structurele dimensie is dus als het ware afhankelijk van de
overige contextuele dimensies.
Structurele dimensies Contextuele dimensies
Structurele dimensies leveren etiketten van de interne Contextuele dimensies omschrijven zowel de organisatie
kenmerken, op basis waarvan organisaties gemeten en als haar omgeving. Het is een serie overlappende
met elkaar vergeleken kunnen worden. elementen die ten grondslag liggen aan de structuur en
werkprocessen van de organisatie.
Bestaat uit 8 elementen: CCFGPPSS
1. Formalisatie; de hoeveelheid en mate van dwang Bestaat uit 5 elementen: DOTOC
die men hanteert m.b.t. de regelgeving waarin
1. Omvang; de grootte van de organisatie gemeten
gedrag en activiteiten zijn vastgelegd
naar het aantal werknemers, omzet, balanstotaal
2. Specialisatie; de mate waarin taken van de
of winst etc.
organisatie zijn opgesplitst in afzonderlijke
2. Technologie; de acties en de technieken waarmee
werkzaamheden
men de input in output omzet
3. Standaardisatie; de mate waarin overeenkomstige
3. Omgeving; alle elementen buiten de grenzen van
werkzaamheden op dezelfde wijze worden
de organisatie.
uitgevoerd.
4. Doelen en strategie; de gestelde doelen ten aanzien
4. Gezagshiërarchie; de wijze waarop de verdeling van
van bedrijfsvoering en de hierbij gekozen strategie
de macht is verdeeld dwz wie door wie geleid wordt
om de doelen te bereiken
en over hoeveel werknemers elke managementlaag
5. (organisatie)Cultuur; belangrijke waarden,
de leiding heeft
opvattingen en normen die de werknemers met
5. Complexiteit; het aantal activiteiten of subsystemen
elkaar delen.
binnen de organisatie
6. Centralisatie; welk hiërarchisch niveau
beslissingsbevoegdheid heeft.
7. Professionalisme; de mate waarin werknemers
officieel opgeleid en getraind zijn
8. Personeelsratio’s; de verdeling van mensen over de
verschillende afdelingen en functies.
Complexiteit en standaardisatie staan ook in t boek
, Paradigma:
Een paradigma is een gemeenschappelijk kader voor de fundamentele wijze waarop men de wereld
waarneemt, begrijpt en overdenkt. = bril/raster/indeling om de werkelijkheid waar te nemen.
Afhankelijk van de situatie: stabiel/efficiënt of turbulent/lerend
Er is een verschuiving richting organisch/lerend/aanpassend/flexibel
Het kan voorkomen dat beide paradigma’s in 1 organisatie voorkomen.
Omgeving = groen
Technologie = blauw