Economie
Hoofdstuk 1, 3, 4 Economische Crisis
Hoofdstuk 2, 3, 4, 5 Wereldeconomie
Hoofdstuk 4,5 Monetaire Zaken
Economische Crisis
Hoofdstuk 1. De grote recessie
1.1
Recessie – een krimp (verminderde productie van goederen en diensten van minimaal 2 kwartalen
Bbp: totale inkomen van dat jaar
Nominale groei = zonder correctie voor inflatie
Reële groei = wel gecorrigeerd voor inflatie
1.2
Gedwongen besparingen zijn bijvoorbeeld verplichte pensions premies
Toename van besparingen
Groei van welvaart + vergijzing + weinig overheidsvoorzieningen
Kapitaaldekkingsstelsel: Zelf sparen
Omslagstelsel: Nu werkende betalen voor de ouderen
- Geldmarkt: kortlopende kredieten tot 2 jaar
- Kapitaalmarkt: langlopende kredieten
o Hypotheken (onroerend goed als onderpand
o Aandelen en obligaties
Rente verschilt door risico’s
1) Risico van wanbetaling (geen geld terug betalen)
a. Langere looptijd = hoger risico
2) Risico van inflatie (verlies van koopkracht
a. Langere looptijd = hoger risico
b. Is alleen van toepassing bij een vaste rente
Reëel = Nominaal / Prijsstijging
Geld illusie: geld niet op de juiste waarde schatten
• Bijv. alleen naar de nominale waarde kijken en niet de invloed van de inflatie berekenen
Huizenprijzen hebben een selffulfilling prophecy
• Verwachte prijsstijging = hogere vraag = prijsstijging
• Speculanten kopen huizen op om ze later voor meer te verkopen
Overwaarde: een huis stijgt in waarde
• Dan verhogen mensen de hypotheek
, • Wanneer de rente dan stijgt komen er massale huisuitzettingen omdat mensen de rente niet
meer kunnen betalen
• Deze stijging van het aanbod gepaard met een lage vraag zorgt voor een daling in de
huizenprijzen → onderwaterhypotheek
Beleggers kopen aandelen en obligaties tegen een bepaalde koers; de prijs van een beurs op een
gegeven moment
Rendement = opbrengst / belegde bedrag
Risico-aversie speelt een rol bij de beslissing om te beleggen in aandelen of obligaties
• Obligaties hebben een lager risico en dus ook een lager rendement
• Ook de marktrente heeft invloed op de prijs van obligaties en aandelen, bij een hoge rente
zal men minder willen betalen voor obligaties met een vaste rente
Activa Passiva
Effecten - 300 Eigen vermogen - 100
Vreemd vermogen - 200
300 300
Vreemd vermogen is het geleende geld en de effecten is het belegde geld
Hefboomeffect: wanneer de belegging meer oplevert dan de rente die men moet betalen over het
geleende geld (men leent geld en belegd dit)
Deze leningen verslechteren echter de solvabiliteit; de mate waarin een onderneming in staat is haar
eigen schulden te betalen
1.3
Kas – 10 Eigen vermogen – 10
Hypotheekleningen – 110 Spaargeld (vreemd vermogen) – 100
110 110
Geldschepping: als een bank geld verleent terwijl er geen toename van geld tegenover staat
Als verliezen van de bank sterk oplopen kan het eigen vermogen negatief worden
Liquiditeit: de mate waarin een bedrijf de kortlopende verplichtingen kan nakomen (bijv. rente
betalen aan de spaarders)
Bonuscultuur: managers ontvingen een bonus als ze meer krediet verlenen
Toezicht:
• Garantieregeling: de overheid garandeert banktegoeden
• Liquiditeitstoezicht: de banken moeten voldoende liquide middelen hebben om aan hun
direct opeisbare verplichtingen te voldoen
• Solvabiliteitstoezicht: banken moeten voldoende eigen vermogen hebben ten opzichte van
de schulden (dit beperkt de hefboomwerking)
• Risicomanagement: banken zijn verplicht om een hogere rente te eisen bij een hoger risico
• Beloningsstructuur: variabele beloning mag niet hoger zijn dan de vaste beloning
Hoofdstuk 1, 3, 4 Economische Crisis
Hoofdstuk 2, 3, 4, 5 Wereldeconomie
Hoofdstuk 4,5 Monetaire Zaken
Economische Crisis
Hoofdstuk 1. De grote recessie
1.1
Recessie – een krimp (verminderde productie van goederen en diensten van minimaal 2 kwartalen
Bbp: totale inkomen van dat jaar
Nominale groei = zonder correctie voor inflatie
Reële groei = wel gecorrigeerd voor inflatie
1.2
Gedwongen besparingen zijn bijvoorbeeld verplichte pensions premies
Toename van besparingen
Groei van welvaart + vergijzing + weinig overheidsvoorzieningen
Kapitaaldekkingsstelsel: Zelf sparen
Omslagstelsel: Nu werkende betalen voor de ouderen
- Geldmarkt: kortlopende kredieten tot 2 jaar
- Kapitaalmarkt: langlopende kredieten
o Hypotheken (onroerend goed als onderpand
o Aandelen en obligaties
Rente verschilt door risico’s
1) Risico van wanbetaling (geen geld terug betalen)
a. Langere looptijd = hoger risico
2) Risico van inflatie (verlies van koopkracht
a. Langere looptijd = hoger risico
b. Is alleen van toepassing bij een vaste rente
Reëel = Nominaal / Prijsstijging
Geld illusie: geld niet op de juiste waarde schatten
• Bijv. alleen naar de nominale waarde kijken en niet de invloed van de inflatie berekenen
Huizenprijzen hebben een selffulfilling prophecy
• Verwachte prijsstijging = hogere vraag = prijsstijging
• Speculanten kopen huizen op om ze later voor meer te verkopen
Overwaarde: een huis stijgt in waarde
• Dan verhogen mensen de hypotheek
, • Wanneer de rente dan stijgt komen er massale huisuitzettingen omdat mensen de rente niet
meer kunnen betalen
• Deze stijging van het aanbod gepaard met een lage vraag zorgt voor een daling in de
huizenprijzen → onderwaterhypotheek
Beleggers kopen aandelen en obligaties tegen een bepaalde koers; de prijs van een beurs op een
gegeven moment
Rendement = opbrengst / belegde bedrag
Risico-aversie speelt een rol bij de beslissing om te beleggen in aandelen of obligaties
• Obligaties hebben een lager risico en dus ook een lager rendement
• Ook de marktrente heeft invloed op de prijs van obligaties en aandelen, bij een hoge rente
zal men minder willen betalen voor obligaties met een vaste rente
Activa Passiva
Effecten - 300 Eigen vermogen - 100
Vreemd vermogen - 200
300 300
Vreemd vermogen is het geleende geld en de effecten is het belegde geld
Hefboomeffect: wanneer de belegging meer oplevert dan de rente die men moet betalen over het
geleende geld (men leent geld en belegd dit)
Deze leningen verslechteren echter de solvabiliteit; de mate waarin een onderneming in staat is haar
eigen schulden te betalen
1.3
Kas – 10 Eigen vermogen – 10
Hypotheekleningen – 110 Spaargeld (vreemd vermogen) – 100
110 110
Geldschepping: als een bank geld verleent terwijl er geen toename van geld tegenover staat
Als verliezen van de bank sterk oplopen kan het eigen vermogen negatief worden
Liquiditeit: de mate waarin een bedrijf de kortlopende verplichtingen kan nakomen (bijv. rente
betalen aan de spaarders)
Bonuscultuur: managers ontvingen een bonus als ze meer krediet verlenen
Toezicht:
• Garantieregeling: de overheid garandeert banktegoeden
• Liquiditeitstoezicht: de banken moeten voldoende liquide middelen hebben om aan hun
direct opeisbare verplichtingen te voldoen
• Solvabiliteitstoezicht: banken moeten voldoende eigen vermogen hebben ten opzichte van
de schulden (dit beperkt de hefboomwerking)
• Risicomanagement: banken zijn verplicht om een hogere rente te eisen bij een hoger risico
• Beloningsstructuur: variabele beloning mag niet hoger zijn dan de vaste beloning