NOVA-samenvatting Natuurkunde vwo 3 hoofdstuk 5 –
Schakelingen
§5.1
Voorwerpen opladen
Voorwerpen kunnen statisch of elektrisch geladen zijn. Dan trekt het
andere voorwerpen aan. Als er een hoge luchtvochtigheid is ontlaadt de
stof snel. Als beide voorwerpen dezelfde lading hebben stoten ze elkaar af.
Andere ladingen trekken elkaar aan. Elektronen springen over neutronen
blijven zitten. Bij een negatief geladen bol zijn er meer elektronen. Verschil
in spanning zorgt ervoor dat het lampje gaat branden, de lading meten we
in Q (coulomb). De formule voor lading is Q = I x t (Q = lading in
coulomb) (I = stroomsterkte in ampère) (t = tijd in seconden).
+ stof
De elementaire lading is 1,6 x 10 tot de -19e C. elektronen zijn negatief.
Protonen zijn positief. Vrije elektronen kunnen door metalen bewegen. De
elektronen zitten in de buitenste ring van een atoom. Vrije elektronen
bewegen van – naar +.
§5.2
Bij spanning meet je een verschil met 2 plekken, bij stroom plek 1. De
formule om weerstand uit te rekenen is R = U : I (R = weerstand in ohm)
(U is spanning in volt) (I is stroomsterkte in ampère). Draden met grote
weerstand gaan er moeilijk doorheen. Als de spanning verdubbeld dan
verdubbeld de stroomsterkte ook, als dit zo is noem je dit de wet van
ohm. Stroomsterkte en spanning zijn niet evenredig bij een gloeilampje dit
komt door de warmte.
§5.3
Weerstanden worden toegevoegd om: 1. Weerstanden tellen we bij elkaar
op bij een serie. 2. In een serieschakeling is de stroomsterkte overal even
groot. 3. Als de lampjes niet dezelfde weerstand hebben is de spanning
wel gelijk. De totale weerstand in een parallel schakeling = R Totaal = 1:
Schakelingen
§5.1
Voorwerpen opladen
Voorwerpen kunnen statisch of elektrisch geladen zijn. Dan trekt het
andere voorwerpen aan. Als er een hoge luchtvochtigheid is ontlaadt de
stof snel. Als beide voorwerpen dezelfde lading hebben stoten ze elkaar af.
Andere ladingen trekken elkaar aan. Elektronen springen over neutronen
blijven zitten. Bij een negatief geladen bol zijn er meer elektronen. Verschil
in spanning zorgt ervoor dat het lampje gaat branden, de lading meten we
in Q (coulomb). De formule voor lading is Q = I x t (Q = lading in
coulomb) (I = stroomsterkte in ampère) (t = tijd in seconden).
+ stof
De elementaire lading is 1,6 x 10 tot de -19e C. elektronen zijn negatief.
Protonen zijn positief. Vrije elektronen kunnen door metalen bewegen. De
elektronen zitten in de buitenste ring van een atoom. Vrije elektronen
bewegen van – naar +.
§5.2
Bij spanning meet je een verschil met 2 plekken, bij stroom plek 1. De
formule om weerstand uit te rekenen is R = U : I (R = weerstand in ohm)
(U is spanning in volt) (I is stroomsterkte in ampère). Draden met grote
weerstand gaan er moeilijk doorheen. Als de spanning verdubbeld dan
verdubbeld de stroomsterkte ook, als dit zo is noem je dit de wet van
ohm. Stroomsterkte en spanning zijn niet evenredig bij een gloeilampje dit
komt door de warmte.
§5.3
Weerstanden worden toegevoegd om: 1. Weerstanden tellen we bij elkaar
op bij een serie. 2. In een serieschakeling is de stroomsterkte overal even
groot. 3. Als de lampjes niet dezelfde weerstand hebben is de spanning
wel gelijk. De totale weerstand in een parallel schakeling = R Totaal = 1: