1. Stelling 1: In-group favoritism houdt in dat de overeenkomsten binnen de eigen
groep klein gehouden worden.
Stelling 2: Waarnemingstheorieën bieden een verklaring voor het ontstaan van
vooroordelen.
A. Stelling 1 is juist, Stelling 2 is juist
B. Stelling 1 is juist, Stelling 2 is onjuist
C. Stelling 1 is onjuist, Stelling 2 is juist
D. Stelling 1 is onjuist, Stelling 2 is onjuist
2. Stelling 1: Het behoud en de doorstroom van allochtone medewerkers wordt onder
meer gerealiseerd door rolmodellen te creëren.
Stelling 2: In fase 6 van het zevenstadiamodel ontdekken ‘witte’ organisaties de
nieuwe marktsegmenten en ontwikkelen ze een aangepast assortiment van
producten en diensten.
A. Stelling 1 is juist, Stelling 2 is juist
B. Stelling 1 is juist, Stelling 2 is onjuist
C. Stelling 1 is onjuist, Stelling 2 is juist
D. Stelling 1 is onjuist, Stelling 2 is onjuist
3. Wat is geen motief voor een organisatie om zich met diversiteitsbeleid bezig te
houden?
A. Winstmogelijkheden zien
B. Bevorderen van groepscohesie
C. Maatschappelijk verantwoord ondernemen
D. Voldoen aan wettelijke verplichtingen
4. Bij welke positie hoort de uitspraak: ‘Ik voel me Pool in Polen en ik ben
Nederlander in Nederland’?
A. De en-en-positie
B. De of-of-positie
C. De noch-het-een-noch-het-ander-positie
D. Geen van bovenstaande
5. Wat laat ‘selffulfilling prophecy’ zien?
A. Wat voor effect een stigma kan hebben
B. Hoe discriminatie voorkomen kan worden
C. Hoe het vooroordeelspiraal doorbroken kan worden
D. Geen van bovenstaande