Belastingrecht - hoorcollege 12

HC 12 – Responsiecollege

Voortzetting IB-onderneming in BV
 In de regel is dat staken (je stopt met de EMZ en je begint met de BV)
Als je stopt, moet je afrekenen over je jaarwinst. Je moet kijken of er meerwaarden
in je onderneming zitten
o Meerwaarden belast (fssale slaim)
o Fasiliteiten
 Uitzonderingen in de wet opgenomen

Wat is de fssale slaim? (de meerwaarden waarover belast wordt)
 Stille reserves (denk aan een pand)
o Reserves die niet uit de fssale balans blijken
 (zakelijke) Goodwill
 Fissale reserves
o Denk aan oudedagsreserve

Ruisende omzetting
 Afrekenen
o Er wordt dus belasting betaald
 Stakingsaftrek
o Art. 3.79 Wet IB 2001 (€3.630)
 Stakingswinstlijfrente
o Art. 3.129 Wet IB 2001
o Dit verlaagt (of voorkomt) de te betalen belasting

Hoofdregel is dat je ruisend omzet (dus afrekent met de fssus)

Stappenplan:
1. Eindbalans opmaken
2. Eindbalans -/- beginbalans = stakingswinst
3. Stakingsaftrek eraf = winst
4. Stakingslijfrente eraf
5. Belastbaar inkomen uit werk en woning blijft over, hierover via box 1 belasting
betalen
6. Nieuwe balans van de BV maken (balansposten gaan verder op de werkelijke
waarden. Daardoor heb je dus ook een hoger afsshrijvingspotentieel en kan je dus
meer van je winst aftrekken)

Geruisloze omzetting
De fssale slaim wordt doorgesshoven van de EMZ naar de BV. Er wordt dus op het
moment van ‘’stoppen’’ geen belasting betaald. De balans van de IB onderneming wordt
de openingsbalans van de BV (er wordt dus geen rekening gehouden met de werkelijke
waarden, denk aan stille reserves).

Geruisloze omzetting  als je niet direst wil afrekenen
Ruisende omzetting  als je bv door stakingslijfrente veel van je winst kunt aftrekken. En
je balansposten weer voor een hoger bedrag op de balans kunt zetten = meer
afsshrijvingspotentieel.

Aandeelhouder is een natuurlijk persoon en wordt belast in de IB
De BV wordt zelfstandig in de VPB belast

Vennootsshapsbelasting kent een progressief tarief
Tot €200.000 = 20%
Alles daarboven = 25%

, Aandeelhouders worden in box 3 belast, tenzij het belang 5% van het geplaatste kapitaal
bedraagt (= aanmerkelijk belanghouder). Dan wordt de aandeelhouder belast in box 2.
Alleen natuurlijke personen aandeelhouders vallen in box 2
Tarief is 25%
Reguliere (dividenduitkering) en vervreemdingsvoordelen (verkoopwinst) worden belast

Als je dividend uitkeert, moet de BV 15% dividendbelasting inhouden (meteen aan de
bron). De aandeelhouder krijgt een netto dividend. Als diegene aanmerkelijk
belanghouder is, moet diegene ook nog 25% belasting betalen in de inkomstenbelasting
(box 2). Die 25% die je zou moeten betalen, moet je verrekenen met de al ingehouden
dividendbelasting. Dat mag je er dus af halen. Het resterende bedrag is het bedrag dat
uiteindelijk nog aan belasting moet betalen.

Vervreemdingsvoordeel
 Verkoop aandelen
 Vervreemdingsprijs -/- verkrijgingsprijs is belast

Het probleem in de Vpb is dat onbeperkt belastingplishtigen geen privésfeer hebben.
Tosh kan er onzakelijk gehandeld worden tussen aandeelhouder en het lishaam. Gevolg
= sorrestie in de totale winst

Art. 4.6 Wet IB  defnitie aanmerkelijk belanghouder.

Je kan ook indirest belang hebben in een BV. Doordat je aanmerkelijk belang in een BV
hebt, en die BV heeft ook weer belang in een andere BV daaronder. Als je bv. 50% hebt in
een BV en die BV heeft 20% belang in een andere BV. Dan heb je dus indirest 10%
belang, omdat je maar 50% van de aandelen van de bovenste BV hebt. Zie plaatje sheets
HC 12.

Meesleepregeling
Art. 4.9 Wet IB: als een belastingplishtige een AB heeft in een vennootsshap behoren
daartoe ook zijn overige aandelen in of winstbewijzen van die vennootsshap (je moet dus
wel eerst een aanmerkelijk belang hebben. Als je 3% aandelen en 2% winstbewijzen hebt,
heb je dus geen AB)
Voorbeeld:
 Als aandeelhouder X 10% van de aandelen heeft en 2% koopopties, vallen de
koopopties ook onder het AB
 Als aandeelhouder Y 8% van de aandelen van een soort (bv. aandelen A) heeft,
behoren ook zijn aandelen die hij heeft in een andere soort (bv. aandelen B, C.) tot
het AB

Meetrekregeling
Art. 4.10 Wet IB: De tot het vermogen van de belastingplishtige behorende aandelen in of
winstbewijzen van een vennootsshap waarin hij geen, maar zijn partner of een van de
bloed- of aanverwanten in de reshte lijn van de belastingplishtige of zijn partner wel een
AB heeft, behoren voor de belastingplishtige tot een AB.
Voorbeeld:
Doshter Tessa heeft 2% van de aandelen in BV A. Vader Jan heeft 10% van de aandelen
in BV A.
Gevolg: de aandelen van Tessa zijn een AB

Zoon Joep heeft 2% van de aandelen in BV C. Vader Piet heeft 3% van de aandelen in BV
C. Doshter Chantalle heeft 10% van de aandelen in BV C.
Gevolg: de aandelen van Vader Piet zijn een AB (de aandelen van zoon Joep niet). De
vader is meegetrokken in het AB door de doshter, dan kan hij niet ook weer andere
mensen gaan meetrekken. Je moet zelf AB hebben.

Terbesshikkingstellingsregeling (art. 3.91 en 3.92 Wet IB)
Art. 3.91 lid 1 Wet IB  rendabel maken van vermogen aan persoon met IB-onderneming