Werkgroepopgaven Week 3 (Inleiding Strafrecht)
Opgave 1. Arrestanalyse Dreigbrief
Lees HR 9 februari 1971, NJ 1972, 1 (Dreigbrief) en beantwoord de volgende vragen.
a. Voor welk strafbaar feit wordt de verdachte vervolgd en waarom is verdachte in cassatie
gegaan?
De verdachte wordt vervolgd voor bedreiging met geweld op grond van artikel 317 Sr.
Verdacht is in cassatie gegaan omdat hij meende dat hij niet heeft gehandeld met het oogmerk van
wederrechtelijke bevoordeling. Hij had recht op betaling van de bedragen. Het Hof heeft ten
onrechte aangenomen dat hij ‘bedreiging met geweld’ heeft gebruikt, omdat uit de tenlastelegging
en zijn eigen brieven niet naar voren is gekomen dat geweld door derden op slachtoffer wordt
uitgeoefend. De verdachte heeft slechts gedreigd met uitlokken van datgene waarmee werd
bedreigd.
Daarnaast geeft verdachte aan dat hij niet het oogmerk had van wederrechtelijke bevoordeling,
omdat er geen wederrechtelijk karakter is.
b. Wat is de rechtsvraag in dit arrest?
Is er sprake handelen met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling als de dader gerechtigd
was tot het bedrag, in de zin van artikel 317 Sr.
c. Wat is het oordeel van de Hoge Raad?
De opvatting is onjuist dat ‘bedreiging met geweld’ in de zin van artikel 317 Sr enkel ziet op
bedreiging dat door de bedreiger wordt verricht en niet door anderen dan de bedreiger. 1 Dus de
delictsomschrijving van art. 317 Sr. vereist niet, dat het geweld waarmee wordt gedreigd ook door
de 'dreiger' zelf wordt uitgeoefend.
Met betrekking tot het middel dat het Hof niet uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat er
sprake is van een oogmerk en wederrechtelijkheid geeft de HR aan dat de Hof wel degelijk heeft
kunnen afleiden dat de bewezen verklaarde handelingen bevoordeling hebben beoogd. De wijze
waarop de verdachte de afpersing heeft verricht heeft de grenzen van het maatschappelijke
betamelijke overschreden.2
d. Wat is dus de rechtsregel uit dit arrest?
Er is sprake van met het handelen (een onbehoorlijk middel) met het oogmerk van wederrechtelijke
bevoordeling als uit de bewijzen verklaarde naar voren komt dat hij heeft gehandeld met het ten
laste gelegde oogmerk, daargelaten of degene gerechtigd was om de bedragen van de personen te
verkrijgen of dit redelijkerwijs kon menen.
e. Wat is de kritiek van de annotator op dit arrest?
1
NJ 1972, 1: HR, 09-02-1971: Dreigbrief, omtrent middel II
2
NJ 1972, 1: HR, 09-02-1971: Dreigbrief, boven omtrent middel VII
iManage NumberiManage Number
Opgave 1. Arrestanalyse Dreigbrief
Lees HR 9 februari 1971, NJ 1972, 1 (Dreigbrief) en beantwoord de volgende vragen.
a. Voor welk strafbaar feit wordt de verdachte vervolgd en waarom is verdachte in cassatie
gegaan?
De verdachte wordt vervolgd voor bedreiging met geweld op grond van artikel 317 Sr.
Verdacht is in cassatie gegaan omdat hij meende dat hij niet heeft gehandeld met het oogmerk van
wederrechtelijke bevoordeling. Hij had recht op betaling van de bedragen. Het Hof heeft ten
onrechte aangenomen dat hij ‘bedreiging met geweld’ heeft gebruikt, omdat uit de tenlastelegging
en zijn eigen brieven niet naar voren is gekomen dat geweld door derden op slachtoffer wordt
uitgeoefend. De verdachte heeft slechts gedreigd met uitlokken van datgene waarmee werd
bedreigd.
Daarnaast geeft verdachte aan dat hij niet het oogmerk had van wederrechtelijke bevoordeling,
omdat er geen wederrechtelijk karakter is.
b. Wat is de rechtsvraag in dit arrest?
Is er sprake handelen met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling als de dader gerechtigd
was tot het bedrag, in de zin van artikel 317 Sr.
c. Wat is het oordeel van de Hoge Raad?
De opvatting is onjuist dat ‘bedreiging met geweld’ in de zin van artikel 317 Sr enkel ziet op
bedreiging dat door de bedreiger wordt verricht en niet door anderen dan de bedreiger. 1 Dus de
delictsomschrijving van art. 317 Sr. vereist niet, dat het geweld waarmee wordt gedreigd ook door
de 'dreiger' zelf wordt uitgeoefend.
Met betrekking tot het middel dat het Hof niet uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat er
sprake is van een oogmerk en wederrechtelijkheid geeft de HR aan dat de Hof wel degelijk heeft
kunnen afleiden dat de bewezen verklaarde handelingen bevoordeling hebben beoogd. De wijze
waarop de verdachte de afpersing heeft verricht heeft de grenzen van het maatschappelijke
betamelijke overschreden.2
d. Wat is dus de rechtsregel uit dit arrest?
Er is sprake van met het handelen (een onbehoorlijk middel) met het oogmerk van wederrechtelijke
bevoordeling als uit de bewijzen verklaarde naar voren komt dat hij heeft gehandeld met het ten
laste gelegde oogmerk, daargelaten of degene gerechtigd was om de bedragen van de personen te
verkrijgen of dit redelijkerwijs kon menen.
e. Wat is de kritiek van de annotator op dit arrest?
1
NJ 1972, 1: HR, 09-02-1971: Dreigbrief, omtrent middel II
2
NJ 1972, 1: HR, 09-02-1971: Dreigbrief, boven omtrent middel VII
iManage NumberiManage Number