-::,; ,,; t,;1,,.,''1
De loopcyclus
De loopcyclus:
o Periode 1: been A zwaait naar voren, terwijl been B blijft staan;
o Periode 2: been A landt op de grond, terwijl been B zich afzet;
o Periode 3: been B zwaait naar voren, terwijl been A blijft staan;
o Periode 4: been B landt op de grond, terwijl been A zich afzet.
begin cyclus op 1/4 cyclus
$op tÉ ryctus op 3/4 cyctus
Been B doet hetzelfde als been A, alleen dan een halve cyclus later. Daarom zeg je dat er een
faseverschil van 0,5 tussen de beide benen bestaat. Bij lopen heb je ook altijd minstens één voet op
de grond (bij rennen is dit niet zo).
Stapfrequentie: het aantal stappen per tijdseenheid.
Staplengte: de afstand die tijdens elke stap wordt afgelegd.
Stapbreedte: de afstand tussen de plaats waar de linker- en de plaats waar de rechtervoet wordt
neergezet, loodrecht op de bewegingsrichting gemeten.
Lopen ats dubbele slingerbewegrng
Eenvoudig loopmodel: in dit modelwordt het zwaaibeen gezien als een gewone slinger, met het
draaipunt de bovenkant. Het standbeen wordt bekeken als een omgekeerde slinger, met het
draaipunt aan de onderkant. Het zwaartepunt Z van het lichaam bevindt zich in het scharnierpunt
van beide benen.
A afbeelding 2
eenvoudig loopmodel: één stap