100% de satisfacción garantizada Inmediatamente disponible después del pago Tanto en línea como en PDF No estas atado a nada 4.2 TrustPilot
logo-home
Resumen

Biologie samenvatting hoofdstuk 2 - 4 vwo/havo

Puntuación
-
Vendido
-
Páginas
18
Subido en
27-12-2023
Escrito en
2023/2024

Deze samenvatting gaat over Biologie hoofdstuk 2 cel en leven. In deze samenvatting staan duidelijke aantekeningen en belangrijke begrippen die zeker nodig zijn voordat je de toetsweek in gaat! Ik haal gemiddeld een 7,5 /8 met mijn samenvattingen door bijvoorbeeld de belangrijkste hoofdvragen te markeren (zoals weergeven in het docu.). Ook staan in deze samenvatting: aantekeningen die tijdens de les zijn genomen, belangrijke begrippen die je zeker nodig hebt tijdens het leren & het beantwoorden van leerdoelen/ hoofdvragen. Ik ben er zeker van overtuigd dat je een hoog cijfer gaat halen met behulp van mijn samenvatting(en). Ik wens jullie veeeeel succes met leren!! Doe je best :)

Mostrar más Leer menos
Nivel
Grado










Ups! No podemos cargar tu documento ahora. Inténtalo de nuevo o contacta con soporte.

Escuela, estudio y materia

Institución
Escuela secundaria
Nivel
Grado
Año escolar
4

Información del documento

Subido en
27 de diciembre de 2023
Número de páginas
18
Escrito en
2023/2024
Tipo
Resumen

Temas

Vista previa del contenido

Hoofdstuk 2 - Paragraaf 1: cellen leven samen
Glucose is een brandstof die je cellen voor bijna alle activiteiten gebruiken. Na een maaltijd vul je de
glucosevoorraad aan met glucosemoleculen uit je bloed.

− Moleculen = de kleinste deeltjes van een stof met nog alle eigenschappen van die stof.
Om glucosemoleculen uit je bloed op te kunnen nemen, hebben de meeste van je cellen insuline
nodig. Je bloed vervoert insuline van de alvleesklier naar je cellen

− Insuline = een medicijn dat helpt bij het reguleren van de suikerniveaus in het bloed.




De hoeveelheid glucose in je bloed daalt en je cellen hebben extra brandstof.

− Cellen = de kleine bouwstenen waaruit alle levende organismen bestaan. Cellen zijn de
basiseenheden van je lichaam. Ze hebben voedsel nodig om energie te hebben

Moleculen, cellen en organismen zijn van een verschillend organisatieniveau.

− Organisatieniveaus = de verschillende manieren waarop levende wezens georganiseerd zijn,
van klein tot groot.
− Organel(len) = een onderdeel van de cel met een bepaalde functies (door specifieke taken
uitvoeren om de cel gezond en goed te laten functioneren)


De verschillende organisatieniveaus:

− Molecuul: moleculen bestaan uit 2 of meer atomen. Het zijn de kleinste deeltjes van een stof
met eigenschappen van die stof.
− Organel: een onderdeel van de cel met een bepaalde taak.
− Cel: de kleinste bouwsteen van levende organismen (de functionele basiseenheid van elk
organisme).
− Weefsel: een groep cellen met dezelfde bouw en functie (een groep cellen die samen
werken om een specifieke functie te vervullen)
− Orgaan: een orgaan bestaat uit verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde
taak.
− Orgaanstelsel: omvat diverse organen die samen een bepaalde taak hebben.
− Organisme: een levend wezen.
− Populatie: een groep van dezelfde soort organismen die in een bepaald gebied leven en in
staat zijn om met elkaar om te gaan.

, − Levensgemeenschap: omvat alle / verschillende organismen in een bepaald gebied die
samenleven; samenwerken
− Ecosysteem: een begrensd gebied waarin organismen en de levenloze natuur relaties
hebben met elkaar. (Een gemeenschap van levende wezens, zoals dieren en de niet-levende
omgeving om hen heen, zoals lucht)
− Systeem Aarde:
Soort: Alle organismen met vergelijkbare eigenschappen die zich onderling kunnen voortplanten en
vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen, horen tot dezelfde soort.

Op elk niveau in een organisatie werken dingen samen.
Door dit samenwerken van de delen ontstaat er een eigenschap die je niet direct kunt zien aan de
losse onderdelen.

− Emergente eigenschap(pen) = een nieuwe eigenschap die ontstaat wanneer de verschillende
delen van een systeem samenwerken, en die niet direct kan worden gezien door naar de
eigenschappen van die afzonderlijke delen te kijken. Dus het betekent dat je door alleen naar
de delen van iets te kijken, niet meteen kunt zien hoe de nieuwe eigenschap ontstaan

Levende dingen reageren op wat er om hen heen gebeurt. Een vogel vliegt bijvoorbeeld weg als er
een kat aankomt.


De 5 levenskenmerken:

1. Beweging - organismen kunnen bewegen, zoals het lopen
2. Groei & ontwikkeling - organismen kunnen groter worden en veranderingen ondergaan in
hun uiterlijk en gedrag naarmate ze ouder worden
3. Voortplanting - Organismen kunnen baby's maken en ervoor zorgen dat er nieuwe
generaties zijn.
4. Stofwisseling - Organismen hebben voedsel nodig om te overleven. Stofwisseling is als het
veranderen van eten in energie die het organisme nodig heeft om te leven.
5. Waarnemen en reageren op prikkels - organismen kunnen dingen in hun omgeving
opmerken en erop reageren -> als het warm is, proberen ze koelere plekken op te zoeken




Anna heeft diabetes type 1: bepaalde cellen in haar alvleesklier zijn beschadigd. Deze cellen
bevinden zich in kleine groepjes bij elkaar -> de eilandjes van Langerhans

− Diabetes type 1 -> betekent dat het lichaam problemen heeft met het controleren van
suiker. Dit kan leiden tot verschillende symptomen wanneer het suikergehalte te hoog of te
laag is. Mensen met diabetes type 1 moeten vaak insuline gebruiken om hun suikergehalte
onder controle te houden.


De problemen die ontstaan, veroorzaken dat de diabetespatiënt allerlei klachten krijgt, zoals:

− Een te hoog glucosegehalte in het bloed, een ‘hyper’ leidt tot veel -> plassen, dorst en
vermoeidheid.
− Een te laag glucosegehalte, een ‘hypo’ leidt tot -> zweten, trillen, duizeligheid en honger.

, In veel gevallen helpt het eten van wat suiker tegen de klachten van een hypo.
Bij een hyper ligt dat ingewikkelder. Anna heeft in het ziekenhuis geleerd om met een insulinepen te
werken. Daarmee injecteert ze een dosis insuline onder de huid van haar buik.

− Insuline = een medicijn dat helpt bij het reguleren van de suikerniveaus in het bloed.
− De eilandjes van Langerhans = kleine groepjes cellen in de alvleesklier die een rol spelen bij
het reguleren van de bloedsuikerspiegel in het lichaam. Deze cellen produceren insuline
*Afstoten betekent dat het lichaam de stamcellen / andere weefsels van de patiënt als een
bedreiging ziet en probeert ze kwijt te raken. Dit kan gebeuren als het lichaam de stamcellen als
vreemd beschouwt en ze aanvalt.


Een mogelijke behandeling voor diabetes is een operatie waarbij ofwel de hele alvleesklier of alleen
de eilandjes van Langerhans vervangen worden. In beide gevallen moet Anna medicijnen nemen om
te voorkomen dat haar lichaam deze getransplanteerde organen afstoot. Voor sommige mensen
met diabetes kan het gebruik van stamcellen een oplossing zijn.
− Stamcellen = cellen in ons lichaam die het vermogen hebben om in verschillende soorten
cellen te veranderen. Deze cellen kunnen helpen bij het repareren; vervangen van
beschadigde weefsels in het lichaam.
Artsen kunnen deze (stam)cellen gebruiken om specifieke weefsels te maken, zoals de eilandjes van
Langerhans.

Door stamcellen uit het beenmerg van de patiënt zelf te halen, is de kans dat het lichaam ze afstoot
erg klein. Bij de start zijn alle cellen vergelijkbaar en kunnen ze nog elke vorm aannemen, maar later
ontwikkelen ze zich tot verschillende soorten cellen -> celdifferentiatie.

− Celdifferentiatie = het proces waarbij stamcellen veranderen in andere cellen met specifieke
functies.

Cellen hebben energie nodig voor hun taken. Grotere cellen hebben meer energie nodig.
− Het celmembraan is het deel van de cel waar stoffen naar binnen kunnen. Hoe groot het
membraan is, bepaalt hoeveel suiker en zuurstof de cel tegelijk kan gebruiken, wat invloed
heeft op hoe snel de cel energie kan maken.


De verhouding tussen oppervlakte en volume bepaalt hoe groot cellen kunnen worden:
− Kleine cellen hebben een groot oppervlak in vergelijking met hun grootte. Hierdoor kunnen
ze snel genoeg stoffen uit hun omgeving halen of afgeven.
− Bij grotere cellen is het oppervlak te klein in verhouding tot hun grootte, waardoor ze niet
snel genoeg stoffen kunnen opnemen of afgeven.


Wanneer cellen dicht bij elkaar zitten, hebben ze een 'oppervlakprobleem'.

− Het oppervlakprobleem = verwijst naar de uitdaging die ontstaat wanneer cellen dicht bij
elkaar zitten en hun omgeving beperkt is. Dit kan invloed hebben op hoe ze voedingsstoffen
opnemen en afvalstoffen afgeven.
$5.57
Accede al documento completo:

100% de satisfacción garantizada
Inmediatamente disponible después del pago
Tanto en línea como en PDF
No estas atado a nada


Documento también disponible en un lote

Conoce al vendedor

Seller avatar
Los indicadores de reputación están sujetos a la cantidad de artículos vendidos por una tarifa y las reseñas que ha recibido por esos documentos. Hay tres niveles: Bronce, Plata y Oro. Cuanto mayor reputación, más podrás confiar en la calidad del trabajo del vendedor.
nisaince
Seguir Necesitas iniciar sesión para seguir a otros usuarios o asignaturas
Vendido
33
Miembro desde
3 año
Número de seguidores
22
Documentos
41
Última venta
4 meses hace

3.4

8 reseñas

5
3
4
1
3
2
2
0
1
2

Recientemente visto por ti

Por qué los estudiantes eligen Stuvia

Creado por compañeros estudiantes, verificado por reseñas

Calidad en la que puedes confiar: escrito por estudiantes que aprobaron y evaluado por otros que han usado estos resúmenes.

¿No estás satisfecho? Elige otro documento

¡No te preocupes! Puedes elegir directamente otro documento que se ajuste mejor a lo que buscas.

Paga como quieras, empieza a estudiar al instante

Sin suscripción, sin compromisos. Paga como estés acostumbrado con tarjeta de crédito y descarga tu documento PDF inmediatamente.

Student with book image

“Comprado, descargado y aprobado. Así de fácil puede ser.”

Alisha Student

Preguntas frecuentes