Klinische neuropsychologie
Tentamenstof
Hoorcollege 1
Hoofdstuk 1
Wat is klinische neuropsychologie?
Neuropsychologie: wetenschapsgebied waarin samenhang tussen gedrag en werking van de
hersenen wordt bestudeerd
→ Gedrag bestaat uit waarneembare acties en reacties (overt), en innerlijke mentale
processen zoals denken (cognitie) en voelen (emotie)
→ Denkprocessen = cognitieve functies: maken het mogelijk info te verwerken,
begrijpen en erop te reageren
→ Taal, geheugen, waarneming, aandacht, plannen, sociale cognitie
→ Ontwikkeling en toetsen van theoretische modellen over cognitieve functies a.d.h.v.
stoornissen belangrijke rol
→ Onderdeel van veld van neurowetenschappen
→ Raakt vakgebied van cognitieve neurowetenschappen: nadruk op onderzoek
van cognitieve functies in gezonde hersenen
→ Neuropsycholoog bezig met bestuderen van neurobiologische processen in hersenen
zelf, gericht op onderzoeken van relatie tussen neurale structuren of processen en
cognitieve functies, emoties en waarneembaar gedrag
Sinds jaren ’70 klinische neuropsychologie
→ Theoretische kennis over cognitieve functies en emotie uitgebreid met toepassing in
klinische praktijk
→ Bestuderen van cognitieve functies d.m.v. onderzoek bij mensen met hersenstoornis
→ Veronderstelling dat beschadiging in hersenen (laesie) leidt tot stoornis in
bepaalde cognitieve functie
→ Wanneer beschadiging niet aantoonbaar is op hersenscan spreekt men van
hersendisfuncties
Klinische neuropsychologie in historisch perspectief
→ Klinische neuropsychologie komt voort uit denken in filosofie en empirisch onderzoek
naar menselijke geest en relatie met hersenen
→ Hippocrates (4e eeuw v.C.): hersenen verantwoordelijk voor intellect, zintuigen,
kennis en emoties
→ Revolutionair, leidende gedachte was dat (afwijkend) gedrag, ontstond onder
invloed van bovennatuurlijke krachten
→ Aristoteles (3e eeuw v.C.): hart is zetel van de ziel, hersenen niet belangrijk
→ Eerste onderzoeken naar anatomische structuur van hersenen
→ Herophilus (4e eeuw v.C.) vond vocht gevulde holtes in hersenen (ventrikels)
en beredeneerde dat waarneming, begrijpen en geheugen zich moesten
bevinden in deze holtes/cellen → celtheorie
→ Bleef tot 18e eeuw gangbare theorie
→ Descartes (1597-1650): dualistisch standpunt waarbij ratio (geest) gescheiden staat
van het lichaam
, → Geest bevond zich in pijnappelklier (epifyse) in hersenen
Lokalisatie en functiedifferentiatie
→ Gall (1758-1828): mens bezit verschillende mentale functies, die onafhankelijk van
elkaar terug te voeren zijn op specifieke, zelfstandig functionerende delen van
hersenen die zich aan buitenzijde van hersenen (cortex) bevinden
→ A.d.h.v. knobbels op de schedel was af te lezen hoe goed een bepaalde functie
ontwikkeld was
→ Kritiek: geen plek meer voor de ziel
→ Begin van bloei waarin ideeën over relatie tussen hersenen en gedrag ook werden
gevormd door beschrijvingen van patiënten met cognitieve stoornissen door
hersenbeschadiging
→ Phineas Gage (1823-1860): staaf door linker frontaalkwab
→ Hij kon alles nog, maar was veranderd qua karakter
→ Exemplarisch voor denken over rol frontaalkwab bij gedragsinhibitie
en sociale interactie
→ Patiënt Tan (1861): vermogen tot spreken volledig verloren op ‘tan’ na
→ Broca vond geen aanwijzingen voor andere functiestoornissen
→ Uit post-mortem onderzoek bleek dat beschadiging in frontale
hersengebieden was, linker frontaalkwab
→ Carl Wernicke (1848-1905): onderzocht patiënten met taalstoornissen na
hersenbeschadiging
→ Patiënt die na beschadiging van linker temporaalkwab wel kon spreken,
maar niet begreep wat hij zei of hoorde
→ Cruciaal gebied voor begrijpen van woorden (gebied van Wernicke)
→ Veronderstelde dat deze gebieden voor begrijpen en spreken via
verbindingsbanen in hersenen met elkaar verbonden zijn
→ Schade aan deze banen leidt tot specifieke functiestoornissen, waarbij
patiënt wel zou kunnen spreken en begrijpen, maar gesproken woorden
niet meer na kan zeggen → conductieafasie
→ Lissauer (1861-1891): invloedrijk theoretisch model voor onderzoeken van
stoornissen in objectwaarneming: visuele agnosie
→ Bestudeerde patiënt die objecten wel kon zien en natekenen, maar niet
kon herkennen/benoemen
→ Herkennen van objecten 2 fasen: apperceptie (structuur en kenmerkten
waargenomen en ontleed) en associatie (koppelen aan kennis- of
betekenisinfo (concept))
→ Apperceptie agnosie: verstoorde 1e fase laten onvermogen zien om
afzonderlijke elementen samen te voegen tot een geheel
→ Associatie agnosie: verstoorde 2e fase kunnen wel natekenen, maar
herkennen lukt niet
→ Koppeling aan betekenisinfo gebeurt niet
→ Rond 1900 idee dat lokalisatie zou leiden tot simplificatie van complexe cognitieve
functies
→ Jackson: schade op specifieke locatie in hersenen kan leiden tot
functiestoornis, maar betekent niet automatisch dat functie zelf zich ook op die
plek bevindt
, → Goldstein: holistische kijk op functioneren van hersenen: mensen reageren niet
alleen op stimuli uit omgeving, maar gedrag wordt door verschillende factoren
gestuurd (herinneringen, emoties, motivatie)
→ Verklaart dat mensen heel anders omgaan met hersenbeschadiging in
dagelijks leven
Ontwikkeling van experimentele psychologie
→ Wundt (1832-1920): grondlegger experimentele psychologie
→ Experimenten vooral gericht op waarneming, maar onderzocht ook bewustzijn,
gedachten, gevoelens
→ Resultaten droegen bij aan theorieën over cognitieve functies
→ Uitsluitend gezonde proefpersonen, dus niet vertaalbaar naar patiënten
→ Objectieve, gestandaardiseerde methoden basis experimentele psychologie
→ Donders (1818-1889): grondlegger chronometrische analyse van mentale processen
→ Reactietijdtaken: keuze-reactietijdtaken en go/no-go-taken
→ Verschillen in reactietijden informatief voor cognitieve functies
→ Substractiemethode: systematische en kwantitatieve vergelijking van
verschillende taakcondities, toegepast in onderzoek m.b.v. fMRI
Meten van individuele verschillen
→ Eind 19e eeuw psychometrie door Galton (1822-1911)
→ Verzamelde meetbare kenmerken en introduceerde begrippen als correlatie,
regressie en normaalverdeling
→ Psychofysische metingen m.b.v. reactietijdtaken en sensorische
discriminatietaken op voorgrond
→ Galton vergeleek prestatie van individu met prestaties van vergelijkingsgroep
representatief voor zijn populatie
→ Legde basis voor gebruiken van normen bij beoordelen van prestaties
van individuen
→ Begin van ontwikkeling van psychometrische tests om verschillen tussen
mensen objectief te meten
→ Binet (1857-1911): ontwikkelde 1e intelligentietest als alternatieve manier om naar
individuele verschillen te kijken
→ Gebruikt om ontwikkelingsniveau van kinderen vast te stellen
→ Vooral populair toen in 1916 Stanford-Binet-schaal werd ontwikkeld voor
toepassing bij selectie en classificatie van volwassenen bij
sollicitatieprocedures
Moderne klinische neuropsychologie (na WOII)
→ Ziekenhuizen gingen zich specialiseren in onderzoek en revalidatie van
oorlogspatiënten met hersenbeschadiging
→ Eerst voornamelijk neurologen en psychiaters, nu ook psychologen
→ GZ-psychologen
→ Kunnen zich na specialistische opleiding registreren als klinisch
neuropsycholoog
→ Beschermende titels
→ Invloedrijke grondlegger van moderne klinische neuropsychologie was Luria met zijn
model van Luria (1973)
, → Model waarin holistische en lokalisatietheorieën werden geïntegreerd tot een
globale functionele theorie
→ Alle gebieden in hersenen betrokken bij 3 basisfuncties: subcorticale
hersengebieden (hersenstam), posterieure hersengebieden en anterieure
hersengebieden
→ Verschillende units leveren bijdrage aan gezamenlijke activiteit
→ Subcorticaal: regulatie van arousal en aandachtsprocessen (activatie)
→ Posterieur: verwerken van info die via zintuigen binnenkomt (input)
→ Anterieur: planning en organisatie van handelen (output)
→ Info binnen units verwerkt op hiërarchisch georganiseerde zones: primair,
secundair en tertiair
→ Voorbeeld subcorticaal: info via ogen in primaire visuele cortex
(modaliteit-specifiek), vervolgens info in secundaire zone verwerkt en
in tertiaire zone geïntegreerd met info vanuit andere zintuigen (niet-
modaliteit-specifiek)
→ Voorbeeld posterieur: zien brandweerauto in primaire zone
fotografische representatie verwerkt, in secundaire zone visuele beeld
ontleed in eigenschappen en in tertiaire zone vindt betekenisverlening
plaats, waarbij naast visuele modaliteit ook gekoppeld wordt aan info
uit geluid en geur modaliteiten
→ Nog een 3e indeling: gedrag kan worden gemoduleerd door talige processen in
linkerhersenhelft of door niet-talige processen in rechterhersenhelft
→ In model zijn lokalisatie en holisme als het ware in balans
→ Leverde belangrijke bijdrage aan klinische neuropsychologie, ondanks dat het
achterhaald is
→ Basis voor idee dat cognitieve functies gemeten dienen te worden met
uitgebreide, systematische testbatterij
→ Geschwind (1926-1984): neuroloog die bij patiënten onderzoek deed naar taalfuncties
→ Richtte afasie-unit op met Goodglass en Kaplan
→ In hersenen functionele centra die met elkaar verbonden zijn
→ Verbreken van die verbindingen leidt tot specifieke uitvalsverschijnselen
→ Maakte gebruik van principe van dissociatie en dubbele dissociatie
→ Dissociatie: patiënt met laesie op plaats X heeft stoornis op taak A,
maar niet op taak B
→ Dubbele dissociatie: patiënt laesie op plaats Y heeft stoornis op taak B,
maar niet taak A
→ Krachtig methodologisch argument voor differentiatie van functies
Ontwikkeling van neuropsychologische tests
→ Onder invloed van experimenteel psychologische methoden aan begin 20e eeuw
werden onderzoeksmethoden objectiever
→ Meander taak, sequentiële handgreeptaak, gedrag neurologisch van aard
→ Psychometrisch weinig valide en betrouwbaar
→ Benton (1909-2006): ontwikkelde verschillende gestandaardiseerde methoden om
motorische, sensorische, visuo-spatiële, taal- en geheugenstoornissen te meten bij
patiënten met hersenbeschadiging
→ Daardoor groei van kennis over gevolgen van hersenschade
→ Testmethoden ingezet om locatie van hersenbeschadiging te bepalen
Tentamenstof
Hoorcollege 1
Hoofdstuk 1
Wat is klinische neuropsychologie?
Neuropsychologie: wetenschapsgebied waarin samenhang tussen gedrag en werking van de
hersenen wordt bestudeerd
→ Gedrag bestaat uit waarneembare acties en reacties (overt), en innerlijke mentale
processen zoals denken (cognitie) en voelen (emotie)
→ Denkprocessen = cognitieve functies: maken het mogelijk info te verwerken,
begrijpen en erop te reageren
→ Taal, geheugen, waarneming, aandacht, plannen, sociale cognitie
→ Ontwikkeling en toetsen van theoretische modellen over cognitieve functies a.d.h.v.
stoornissen belangrijke rol
→ Onderdeel van veld van neurowetenschappen
→ Raakt vakgebied van cognitieve neurowetenschappen: nadruk op onderzoek
van cognitieve functies in gezonde hersenen
→ Neuropsycholoog bezig met bestuderen van neurobiologische processen in hersenen
zelf, gericht op onderzoeken van relatie tussen neurale structuren of processen en
cognitieve functies, emoties en waarneembaar gedrag
Sinds jaren ’70 klinische neuropsychologie
→ Theoretische kennis over cognitieve functies en emotie uitgebreid met toepassing in
klinische praktijk
→ Bestuderen van cognitieve functies d.m.v. onderzoek bij mensen met hersenstoornis
→ Veronderstelling dat beschadiging in hersenen (laesie) leidt tot stoornis in
bepaalde cognitieve functie
→ Wanneer beschadiging niet aantoonbaar is op hersenscan spreekt men van
hersendisfuncties
Klinische neuropsychologie in historisch perspectief
→ Klinische neuropsychologie komt voort uit denken in filosofie en empirisch onderzoek
naar menselijke geest en relatie met hersenen
→ Hippocrates (4e eeuw v.C.): hersenen verantwoordelijk voor intellect, zintuigen,
kennis en emoties
→ Revolutionair, leidende gedachte was dat (afwijkend) gedrag, ontstond onder
invloed van bovennatuurlijke krachten
→ Aristoteles (3e eeuw v.C.): hart is zetel van de ziel, hersenen niet belangrijk
→ Eerste onderzoeken naar anatomische structuur van hersenen
→ Herophilus (4e eeuw v.C.) vond vocht gevulde holtes in hersenen (ventrikels)
en beredeneerde dat waarneming, begrijpen en geheugen zich moesten
bevinden in deze holtes/cellen → celtheorie
→ Bleef tot 18e eeuw gangbare theorie
→ Descartes (1597-1650): dualistisch standpunt waarbij ratio (geest) gescheiden staat
van het lichaam
, → Geest bevond zich in pijnappelklier (epifyse) in hersenen
Lokalisatie en functiedifferentiatie
→ Gall (1758-1828): mens bezit verschillende mentale functies, die onafhankelijk van
elkaar terug te voeren zijn op specifieke, zelfstandig functionerende delen van
hersenen die zich aan buitenzijde van hersenen (cortex) bevinden
→ A.d.h.v. knobbels op de schedel was af te lezen hoe goed een bepaalde functie
ontwikkeld was
→ Kritiek: geen plek meer voor de ziel
→ Begin van bloei waarin ideeën over relatie tussen hersenen en gedrag ook werden
gevormd door beschrijvingen van patiënten met cognitieve stoornissen door
hersenbeschadiging
→ Phineas Gage (1823-1860): staaf door linker frontaalkwab
→ Hij kon alles nog, maar was veranderd qua karakter
→ Exemplarisch voor denken over rol frontaalkwab bij gedragsinhibitie
en sociale interactie
→ Patiënt Tan (1861): vermogen tot spreken volledig verloren op ‘tan’ na
→ Broca vond geen aanwijzingen voor andere functiestoornissen
→ Uit post-mortem onderzoek bleek dat beschadiging in frontale
hersengebieden was, linker frontaalkwab
→ Carl Wernicke (1848-1905): onderzocht patiënten met taalstoornissen na
hersenbeschadiging
→ Patiënt die na beschadiging van linker temporaalkwab wel kon spreken,
maar niet begreep wat hij zei of hoorde
→ Cruciaal gebied voor begrijpen van woorden (gebied van Wernicke)
→ Veronderstelde dat deze gebieden voor begrijpen en spreken via
verbindingsbanen in hersenen met elkaar verbonden zijn
→ Schade aan deze banen leidt tot specifieke functiestoornissen, waarbij
patiënt wel zou kunnen spreken en begrijpen, maar gesproken woorden
niet meer na kan zeggen → conductieafasie
→ Lissauer (1861-1891): invloedrijk theoretisch model voor onderzoeken van
stoornissen in objectwaarneming: visuele agnosie
→ Bestudeerde patiënt die objecten wel kon zien en natekenen, maar niet
kon herkennen/benoemen
→ Herkennen van objecten 2 fasen: apperceptie (structuur en kenmerkten
waargenomen en ontleed) en associatie (koppelen aan kennis- of
betekenisinfo (concept))
→ Apperceptie agnosie: verstoorde 1e fase laten onvermogen zien om
afzonderlijke elementen samen te voegen tot een geheel
→ Associatie agnosie: verstoorde 2e fase kunnen wel natekenen, maar
herkennen lukt niet
→ Koppeling aan betekenisinfo gebeurt niet
→ Rond 1900 idee dat lokalisatie zou leiden tot simplificatie van complexe cognitieve
functies
→ Jackson: schade op specifieke locatie in hersenen kan leiden tot
functiestoornis, maar betekent niet automatisch dat functie zelf zich ook op die
plek bevindt
, → Goldstein: holistische kijk op functioneren van hersenen: mensen reageren niet
alleen op stimuli uit omgeving, maar gedrag wordt door verschillende factoren
gestuurd (herinneringen, emoties, motivatie)
→ Verklaart dat mensen heel anders omgaan met hersenbeschadiging in
dagelijks leven
Ontwikkeling van experimentele psychologie
→ Wundt (1832-1920): grondlegger experimentele psychologie
→ Experimenten vooral gericht op waarneming, maar onderzocht ook bewustzijn,
gedachten, gevoelens
→ Resultaten droegen bij aan theorieën over cognitieve functies
→ Uitsluitend gezonde proefpersonen, dus niet vertaalbaar naar patiënten
→ Objectieve, gestandaardiseerde methoden basis experimentele psychologie
→ Donders (1818-1889): grondlegger chronometrische analyse van mentale processen
→ Reactietijdtaken: keuze-reactietijdtaken en go/no-go-taken
→ Verschillen in reactietijden informatief voor cognitieve functies
→ Substractiemethode: systematische en kwantitatieve vergelijking van
verschillende taakcondities, toegepast in onderzoek m.b.v. fMRI
Meten van individuele verschillen
→ Eind 19e eeuw psychometrie door Galton (1822-1911)
→ Verzamelde meetbare kenmerken en introduceerde begrippen als correlatie,
regressie en normaalverdeling
→ Psychofysische metingen m.b.v. reactietijdtaken en sensorische
discriminatietaken op voorgrond
→ Galton vergeleek prestatie van individu met prestaties van vergelijkingsgroep
representatief voor zijn populatie
→ Legde basis voor gebruiken van normen bij beoordelen van prestaties
van individuen
→ Begin van ontwikkeling van psychometrische tests om verschillen tussen
mensen objectief te meten
→ Binet (1857-1911): ontwikkelde 1e intelligentietest als alternatieve manier om naar
individuele verschillen te kijken
→ Gebruikt om ontwikkelingsniveau van kinderen vast te stellen
→ Vooral populair toen in 1916 Stanford-Binet-schaal werd ontwikkeld voor
toepassing bij selectie en classificatie van volwassenen bij
sollicitatieprocedures
Moderne klinische neuropsychologie (na WOII)
→ Ziekenhuizen gingen zich specialiseren in onderzoek en revalidatie van
oorlogspatiënten met hersenbeschadiging
→ Eerst voornamelijk neurologen en psychiaters, nu ook psychologen
→ GZ-psychologen
→ Kunnen zich na specialistische opleiding registreren als klinisch
neuropsycholoog
→ Beschermende titels
→ Invloedrijke grondlegger van moderne klinische neuropsychologie was Luria met zijn
model van Luria (1973)
, → Model waarin holistische en lokalisatietheorieën werden geïntegreerd tot een
globale functionele theorie
→ Alle gebieden in hersenen betrokken bij 3 basisfuncties: subcorticale
hersengebieden (hersenstam), posterieure hersengebieden en anterieure
hersengebieden
→ Verschillende units leveren bijdrage aan gezamenlijke activiteit
→ Subcorticaal: regulatie van arousal en aandachtsprocessen (activatie)
→ Posterieur: verwerken van info die via zintuigen binnenkomt (input)
→ Anterieur: planning en organisatie van handelen (output)
→ Info binnen units verwerkt op hiërarchisch georganiseerde zones: primair,
secundair en tertiair
→ Voorbeeld subcorticaal: info via ogen in primaire visuele cortex
(modaliteit-specifiek), vervolgens info in secundaire zone verwerkt en
in tertiaire zone geïntegreerd met info vanuit andere zintuigen (niet-
modaliteit-specifiek)
→ Voorbeeld posterieur: zien brandweerauto in primaire zone
fotografische representatie verwerkt, in secundaire zone visuele beeld
ontleed in eigenschappen en in tertiaire zone vindt betekenisverlening
plaats, waarbij naast visuele modaliteit ook gekoppeld wordt aan info
uit geluid en geur modaliteiten
→ Nog een 3e indeling: gedrag kan worden gemoduleerd door talige processen in
linkerhersenhelft of door niet-talige processen in rechterhersenhelft
→ In model zijn lokalisatie en holisme als het ware in balans
→ Leverde belangrijke bijdrage aan klinische neuropsychologie, ondanks dat het
achterhaald is
→ Basis voor idee dat cognitieve functies gemeten dienen te worden met
uitgebreide, systematische testbatterij
→ Geschwind (1926-1984): neuroloog die bij patiënten onderzoek deed naar taalfuncties
→ Richtte afasie-unit op met Goodglass en Kaplan
→ In hersenen functionele centra die met elkaar verbonden zijn
→ Verbreken van die verbindingen leidt tot specifieke uitvalsverschijnselen
→ Maakte gebruik van principe van dissociatie en dubbele dissociatie
→ Dissociatie: patiënt met laesie op plaats X heeft stoornis op taak A,
maar niet op taak B
→ Dubbele dissociatie: patiënt laesie op plaats Y heeft stoornis op taak B,
maar niet taak A
→ Krachtig methodologisch argument voor differentiatie van functies
Ontwikkeling van neuropsychologische tests
→ Onder invloed van experimenteel psychologische methoden aan begin 20e eeuw
werden onderzoeksmethoden objectiever
→ Meander taak, sequentiële handgreeptaak, gedrag neurologisch van aard
→ Psychometrisch weinig valide en betrouwbaar
→ Benton (1909-2006): ontwikkelde verschillende gestandaardiseerde methoden om
motorische, sensorische, visuo-spatiële, taal- en geheugenstoornissen te meten bij
patiënten met hersenbeschadiging
→ Daardoor groei van kennis over gevolgen van hersenschade
→ Testmethoden ingezet om locatie van hersenbeschadiging te bepalen