hoofdstuk 10: systematische neuroanatomie:
10.1 indeling van het zenuwstelsel:
zenuwstelsel:
● coördinatiecentrum voor alle organen
● besturingscentrum voor bewegingen
● regeling van bewustzijn, cognitie en emoties
● systeem dat leren uit ervaringen en geheugenprocessen mogelijk maakt = neuroplasticiteit
opdeling in 2:
centraal zenuwstelsel = hersenen + ruggenmerg!
krijgen informatie toegestuurd/zenden uit→ krijgen dit van het perifeer zenuwstelsel
kunnen via perifeer zenuwstelsel ook info uitzenden!
alle zenuwvertakkingen buiten de hersenen en ruggegraat lopen
→ signalen naar lichaam sturen + opvangen richting centraal zenuwstelsel
2 soorten:
1. somatisch perifeer zenuwstelsel
2. autonoom perifeer zenuwstelsel
verschil:
somatisch perifeer zenuwstelsel, brengt ons in contact met de omgeving (beslissen)
bv: we hebben zintuigen →info binnen in hersenen en wordt naar centraal zenuwstelsel doorgestuurd
vo verwerking
als we willen bewegen moeten we onze spieren activeren = om iets te kunnen doen in de buitenwereld
→ gebruikt je lichaam
reacties die je doet om te kunnen reageren op iets in de omgeving = somatisch perifeer zenuwstelsel
autonoom perifeer zenuwstelsel: (niet beslissen)
informatie van binnenin je lichaam (bloeddruk, ziek voelt/niet,..): info van organen ook naar centraal zenuwstelsel
andersom ook bepaalde organen beïnvloeden, als het gevaar vermoed gaat je hart sneller slaan
→ zo in bepaalde toestand van activatie
bv: licht gaat uit, pupillen worden groter om veel licht op te vangen
autonoom = zonder dat we erover beslissen gaat het zenuwstelsel zich zo veel mogelijk aanpassen aan
informatie om die zo optimaal mogelijk te laten binnenkomen.
organisme doet dit owv zelf/soortbehoud
via zintuigen merk je gevaar op, onmiddellijk je autonoom zenuwstelsel in actie (je hart versnelt) →
leven is bedreigt en je vlucht. = geen tijd om na te denken (systeem neemt denken over) = lichaam
in alarmfase. (reflexmatig)
, informatie van verschillende input bronnen = altijd afferente informatie
somatisch perifeer zenuwstelsel → via gewrichten/huid/ wat je voelt/skeletspieren krijgen info binnen
de info wordt berekent + doorgestuurd naar centraal zenuwstelsel
autonoom stuurt alle info van je ingewanden/bloedvaten door
doorgegeven via specifieke banen (allemaal axonen vormen vezels die vanuit die systemen informatie doorsturen
naar centraal )
somatisch perifeer zenuwstelsel:
gewrichten/huid/skeletspieren → somato-sensibele vezels
ingewanden/bloedvaten → visero-sensibele vezels
sensibele = afferent
centraalzenuwstelsel stuurt op zijn beurt informatie door = efferente banen
bv: om te gaan lopen, spieren activeren
activeren van skeletspieren → somato-motorische vezels
activeren van klieren/gladde spieren/hartspieren viscero-motorische vezels
motorisch = autonoom!
10.1 indeling van het zenuwstelsel:
zenuwstelsel:
● coördinatiecentrum voor alle organen
● besturingscentrum voor bewegingen
● regeling van bewustzijn, cognitie en emoties
● systeem dat leren uit ervaringen en geheugenprocessen mogelijk maakt = neuroplasticiteit
opdeling in 2:
centraal zenuwstelsel = hersenen + ruggenmerg!
krijgen informatie toegestuurd/zenden uit→ krijgen dit van het perifeer zenuwstelsel
kunnen via perifeer zenuwstelsel ook info uitzenden!
alle zenuwvertakkingen buiten de hersenen en ruggegraat lopen
→ signalen naar lichaam sturen + opvangen richting centraal zenuwstelsel
2 soorten:
1. somatisch perifeer zenuwstelsel
2. autonoom perifeer zenuwstelsel
verschil:
somatisch perifeer zenuwstelsel, brengt ons in contact met de omgeving (beslissen)
bv: we hebben zintuigen →info binnen in hersenen en wordt naar centraal zenuwstelsel doorgestuurd
vo verwerking
als we willen bewegen moeten we onze spieren activeren = om iets te kunnen doen in de buitenwereld
→ gebruikt je lichaam
reacties die je doet om te kunnen reageren op iets in de omgeving = somatisch perifeer zenuwstelsel
autonoom perifeer zenuwstelsel: (niet beslissen)
informatie van binnenin je lichaam (bloeddruk, ziek voelt/niet,..): info van organen ook naar centraal zenuwstelsel
andersom ook bepaalde organen beïnvloeden, als het gevaar vermoed gaat je hart sneller slaan
→ zo in bepaalde toestand van activatie
bv: licht gaat uit, pupillen worden groter om veel licht op te vangen
autonoom = zonder dat we erover beslissen gaat het zenuwstelsel zich zo veel mogelijk aanpassen aan
informatie om die zo optimaal mogelijk te laten binnenkomen.
organisme doet dit owv zelf/soortbehoud
via zintuigen merk je gevaar op, onmiddellijk je autonoom zenuwstelsel in actie (je hart versnelt) →
leven is bedreigt en je vlucht. = geen tijd om na te denken (systeem neemt denken over) = lichaam
in alarmfase. (reflexmatig)
, informatie van verschillende input bronnen = altijd afferente informatie
somatisch perifeer zenuwstelsel → via gewrichten/huid/ wat je voelt/skeletspieren krijgen info binnen
de info wordt berekent + doorgestuurd naar centraal zenuwstelsel
autonoom stuurt alle info van je ingewanden/bloedvaten door
doorgegeven via specifieke banen (allemaal axonen vormen vezels die vanuit die systemen informatie doorsturen
naar centraal )
somatisch perifeer zenuwstelsel:
gewrichten/huid/skeletspieren → somato-sensibele vezels
ingewanden/bloedvaten → visero-sensibele vezels
sensibele = afferent
centraalzenuwstelsel stuurt op zijn beurt informatie door = efferente banen
bv: om te gaan lopen, spieren activeren
activeren van skeletspieren → somato-motorische vezels
activeren van klieren/gladde spieren/hartspieren viscero-motorische vezels
motorisch = autonoom!