DIDACTIEK ROOMS-KATHOLIEKE GODSDIENST
OPBOUW VAN EEN GODSDIENSTLES
Waarom godsdienst?
Streeft de levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen na
Logica in lesverloop: van verkennend, naar verdiepend, naar verwerkend
WELKE VRAGEN STEL JE IN WELKE FASE?
ORIËNTEREN
Verhelderingsvragen; verkennen of verheldering van een bron/feit
Ervaringsvragen; bv. voor identificatie met elkaar/personages uit verhalen
VERWERVING
Betekenisvragen; ontwikkeling van persoonlijke betekenisgeving
Levensbeschouwelijke vragen; filosofische vragen (levensvragen), ontdekking van persoonlijke betekenissen
VERWERKING
Verwerkingsvragen; om persoonlijke betekenis bij te stellen, balans op te maken (reflectie op
betekenisvragen)
3. HET BELANG VAN RITUELEN
INLEIDING
= Belangrijk onderdeel van het opvoeden tot religieuze gevoeligheid
Herhalend karakter biedt mensen ‘veiligheid’ + herkenbaarheid van de rituele handelingen vergroot
o Daarom invoeren in godsdienstlessen
Symbolen
= Meerzinnig; verwijst naar een diepere werkelijkheid die niet direct zichtbaar is, maar toch ineens erg aanwezig kan
zijn
Symboolhandelingen
= In zichzelf geladen met betekenis, mens is zelf in het geding (ter discussie)
Bv. bloemen leggen, ballonnen loslaten…
Symbooltaal
1
, = Is grensverleggend, woorden zijn vaak meerduidig (bv. ‘moeder’, ‘vader’…)
RITUELEN EN RITEN GEVEN KLEUR AAN HET DAGELIJKSE LEVEN
Levensritme bepaald door dagelijkse/gewone handelingen, bv. tandjes poetsen, verhaaltjes…
Leven in groep brengt bepaalde gebruiken met zich mee, bv. plechtigheden, vieringen, …
-> Bepaalde handelingen in het leven worden ‘riten’ als ze zich onderscheiden van de gewone handeling,
vaststaande godsdienstige handelingen, bv. doop, huwelijk, …
DRIE GROEPEN VAN RITUELEN
1. Crisisrituelen
In oncontroleerbare situaties; rituelen helpen om situaties te verwerken of te verlichten
2. Cyclische rituelen
M.b.t. seizoenen en rituelen die gericht zijn op een herdenking (bv. feesten van Heiligen, Kerstmis, Pasen…)
3. Overgangsrituelen
Overgang van ene levensfase naar de andere (bv. geboorte, huwelijk, ouderdom…)
FUNCTIES VAN RITUELEN
VERSPRINGING VAN PERSPECTIEF
Bv. stille optochten; er wordt niet gestapt om ergens te komen, maar het stappen is symbolisch geladen
Bv. kaarsje aansteken; niet voor warmte, maar voor te denken aan/bidden voor iemand
RITUELEN VRAGEN OM HERHALING
Halen hun kracht uit de herhaling, bv. zondagsviering
DE ONTLASTENDE FUNCTIE
Ze bieden hulp; andere omgang met zichzelf, anderen en met God
Geeft verdriet een plaats
GEMEENSCHAPSDIMENSIE
Sociale functie; om verbondenheid te versterken (bv. bij een geboorte, huwelijk, overlijden…)
MORELE DIMENSIE
Rituele handeling is niet vrijblijvend, na de riten zich ook werkelijk inzetten om verandering op te nemen
2
OPBOUW VAN EEN GODSDIENSTLES
Waarom godsdienst?
Streeft de levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen na
Logica in lesverloop: van verkennend, naar verdiepend, naar verwerkend
WELKE VRAGEN STEL JE IN WELKE FASE?
ORIËNTEREN
Verhelderingsvragen; verkennen of verheldering van een bron/feit
Ervaringsvragen; bv. voor identificatie met elkaar/personages uit verhalen
VERWERVING
Betekenisvragen; ontwikkeling van persoonlijke betekenisgeving
Levensbeschouwelijke vragen; filosofische vragen (levensvragen), ontdekking van persoonlijke betekenissen
VERWERKING
Verwerkingsvragen; om persoonlijke betekenis bij te stellen, balans op te maken (reflectie op
betekenisvragen)
3. HET BELANG VAN RITUELEN
INLEIDING
= Belangrijk onderdeel van het opvoeden tot religieuze gevoeligheid
Herhalend karakter biedt mensen ‘veiligheid’ + herkenbaarheid van de rituele handelingen vergroot
o Daarom invoeren in godsdienstlessen
Symbolen
= Meerzinnig; verwijst naar een diepere werkelijkheid die niet direct zichtbaar is, maar toch ineens erg aanwezig kan
zijn
Symboolhandelingen
= In zichzelf geladen met betekenis, mens is zelf in het geding (ter discussie)
Bv. bloemen leggen, ballonnen loslaten…
Symbooltaal
1
, = Is grensverleggend, woorden zijn vaak meerduidig (bv. ‘moeder’, ‘vader’…)
RITUELEN EN RITEN GEVEN KLEUR AAN HET DAGELIJKSE LEVEN
Levensritme bepaald door dagelijkse/gewone handelingen, bv. tandjes poetsen, verhaaltjes…
Leven in groep brengt bepaalde gebruiken met zich mee, bv. plechtigheden, vieringen, …
-> Bepaalde handelingen in het leven worden ‘riten’ als ze zich onderscheiden van de gewone handeling,
vaststaande godsdienstige handelingen, bv. doop, huwelijk, …
DRIE GROEPEN VAN RITUELEN
1. Crisisrituelen
In oncontroleerbare situaties; rituelen helpen om situaties te verwerken of te verlichten
2. Cyclische rituelen
M.b.t. seizoenen en rituelen die gericht zijn op een herdenking (bv. feesten van Heiligen, Kerstmis, Pasen…)
3. Overgangsrituelen
Overgang van ene levensfase naar de andere (bv. geboorte, huwelijk, ouderdom…)
FUNCTIES VAN RITUELEN
VERSPRINGING VAN PERSPECTIEF
Bv. stille optochten; er wordt niet gestapt om ergens te komen, maar het stappen is symbolisch geladen
Bv. kaarsje aansteken; niet voor warmte, maar voor te denken aan/bidden voor iemand
RITUELEN VRAGEN OM HERHALING
Halen hun kracht uit de herhaling, bv. zondagsviering
DE ONTLASTENDE FUNCTIE
Ze bieden hulp; andere omgang met zichzelf, anderen en met God
Geeft verdriet een plaats
GEMEENSCHAPSDIMENSIE
Sociale functie; om verbondenheid te versterken (bv. bij een geboorte, huwelijk, overlijden…)
MORELE DIMENSIE
Rituele handeling is niet vrijblijvend, na de riten zich ook werkelijk inzetten om verandering op te nemen
2