genetica
fenotype en genotype
Genotype zijn de erfelijke eigenschappen van het individu. Het fenotype zijn alle waarneembare
eigenschappen zoals haarkleur, bloedgroep en kleurenblindheid. De informatie voor erfelijke
eigenschappen ligt op de chromosomen. Deze eigenschappen worden doorgegeven door de chromosomen
in een zaadcel en eicel. De erfelijke eigenschappen liggen vast vanaf de bevruchting.
chromosomen
Chromosomen zijn langgerekte dunne draden in de celkern. Chromosomen zijn alleen zichtbaar bij
delende cellen. In een lichaamscel zitten 46 chromosomen. Er kunnen 22 chromosomenparen worden
gevormd deze noem je autosomen. Elke chromosoom van een chromosomenpaar zijn gelijk dit noem je
homologe chromosomen. De geslachtschromosomen bepalen het geslacht van een organisme en dit is
het 23e chromosomenpaar. Een man is XY 2 ongelijke chromosomen en een vrouw is XX 2 gelijke
chromosomen. BINAS 76C.
genen
Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat van een of meer erfelijke
eigenschappen. Er zijn soms meerdere genen nodig voor een bepaalde eigenschap bijvoorbeeld je kleur
ogen en het ontstaan van kanker. Een chromosoom bevat een lang molecuul van de stof DNA en
eiwitmoleculen. Het DNA-molecuul bestaat uit 2 ketens die in een dubbele spiraal om elkaar gewonden
is. DNA is opgebouwd uit 4 verschillende nucleotiden. Deze bestaan uit fosfaatgroepen, desxyribose en
een stikstofbase. Elke keten bestaan uit duizenden aan elkaar gekoppelde nucleotiden. In cellen van
planten, dieren en schimmels bevindt zich DNA in de kern en in de mitochondriëen In plantaardige cellen
komt het ook in bladgroenkorrels voor. Alle DNA-moleculen in een cel wordt een genoom genoemd. Er
komen 4 soorten stikstofbasen voor:
Adenine (A)
Thymine (T)
Cytosine (C)
Guanine (G)
Adenine is steeds met thymine verbonden. Cytosine steeds met guanine. De stikstofbasen van de 2 ketens
zijn met elkaar verbonden ze vormen vaste paren ook wel basenparing genoemd. Een chromosoom heeft
genetica 1
, veel genen en in een gen bestaan uit honderden nucleotiden. De stikstofbasen in een gen zijn in een
volgorde of sequentie gerangschikt dit noem je DNA-sequentie. In deze volgorde kunnen variaties
oftewel een allel voorkomen, waarbij er verschillende vormen van een gen voor een bepaalde eigenschap
bestaan.
Als genen worden aangezet dan komen de erfelijke eigenschappen tot uiting dit noem je ook wel
genexpressie. Staan de genen uit dan spreek je van inactivatie. Een voorbeeld hiervan is in de cellen van
je hoofdhuid staan genen die betrokken zijn bij de vorming van hoofdharen deze genen staan uit in de
levercellen.
De nucleotiden zitten gedraaid in een dna molecuul. (BINAS 70G, )
invloed van milieufactoren en modificaties
Het fenotype wordt bepaald door het genotype en milieufactoren (licht en lucht). Een verandering wordt
modificatie genoemd. De chromosomen veranderen dan niet. Wanneer je een afwijking, aandoening of
ziekte in de baarmoeder ontstaat heb je een aangeboren afwijking. Als deze genetisch via de ouder wordt
doorgegeven is er sprake van erfelijke ziekte of aandoening
genetica 2
fenotype en genotype
Genotype zijn de erfelijke eigenschappen van het individu. Het fenotype zijn alle waarneembare
eigenschappen zoals haarkleur, bloedgroep en kleurenblindheid. De informatie voor erfelijke
eigenschappen ligt op de chromosomen. Deze eigenschappen worden doorgegeven door de chromosomen
in een zaadcel en eicel. De erfelijke eigenschappen liggen vast vanaf de bevruchting.
chromosomen
Chromosomen zijn langgerekte dunne draden in de celkern. Chromosomen zijn alleen zichtbaar bij
delende cellen. In een lichaamscel zitten 46 chromosomen. Er kunnen 22 chromosomenparen worden
gevormd deze noem je autosomen. Elke chromosoom van een chromosomenpaar zijn gelijk dit noem je
homologe chromosomen. De geslachtschromosomen bepalen het geslacht van een organisme en dit is
het 23e chromosomenpaar. Een man is XY 2 ongelijke chromosomen en een vrouw is XX 2 gelijke
chromosomen. BINAS 76C.
genen
Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat van een of meer erfelijke
eigenschappen. Er zijn soms meerdere genen nodig voor een bepaalde eigenschap bijvoorbeeld je kleur
ogen en het ontstaan van kanker. Een chromosoom bevat een lang molecuul van de stof DNA en
eiwitmoleculen. Het DNA-molecuul bestaat uit 2 ketens die in een dubbele spiraal om elkaar gewonden
is. DNA is opgebouwd uit 4 verschillende nucleotiden. Deze bestaan uit fosfaatgroepen, desxyribose en
een stikstofbase. Elke keten bestaan uit duizenden aan elkaar gekoppelde nucleotiden. In cellen van
planten, dieren en schimmels bevindt zich DNA in de kern en in de mitochondriëen In plantaardige cellen
komt het ook in bladgroenkorrels voor. Alle DNA-moleculen in een cel wordt een genoom genoemd. Er
komen 4 soorten stikstofbasen voor:
Adenine (A)
Thymine (T)
Cytosine (C)
Guanine (G)
Adenine is steeds met thymine verbonden. Cytosine steeds met guanine. De stikstofbasen van de 2 ketens
zijn met elkaar verbonden ze vormen vaste paren ook wel basenparing genoemd. Een chromosoom heeft
genetica 1
, veel genen en in een gen bestaan uit honderden nucleotiden. De stikstofbasen in een gen zijn in een
volgorde of sequentie gerangschikt dit noem je DNA-sequentie. In deze volgorde kunnen variaties
oftewel een allel voorkomen, waarbij er verschillende vormen van een gen voor een bepaalde eigenschap
bestaan.
Als genen worden aangezet dan komen de erfelijke eigenschappen tot uiting dit noem je ook wel
genexpressie. Staan de genen uit dan spreek je van inactivatie. Een voorbeeld hiervan is in de cellen van
je hoofdhuid staan genen die betrokken zijn bij de vorming van hoofdharen deze genen staan uit in de
levercellen.
De nucleotiden zitten gedraaid in een dna molecuul. (BINAS 70G, )
invloed van milieufactoren en modificaties
Het fenotype wordt bepaald door het genotype en milieufactoren (licht en lucht). Een verandering wordt
modificatie genoemd. De chromosomen veranderen dan niet. Wanneer je een afwijking, aandoening of
ziekte in de baarmoeder ontstaat heb je een aangeboren afwijking. Als deze genetisch via de ouder wordt
doorgegeven is er sprake van erfelijke ziekte of aandoening
genetica 2
