1. Welk van de onderstaande organisaties bezit geen rechtspersoonlijkheid
onder internationaal recht?
a. Greenpeace
b. De Europese Unie
c. Verenigde Naties
d. Unicef
Mijn antwoord: Greenpeace.
Klopt.
2. Welke van de onderstaande kenmerken wordt volgens Nolkaemper niet
beschouwd als een zelfstandig kenmerk van een staat onder internationaal
recht?
a. Het hebben van een gezagsstructuur
b. Het hebben van een gezagsstructuur en een afgebakend grondgebied
c. De bevolking
d. De mogelijkheid tot het aangaan van relaties met andere staten
Mijn antwoord: de mogelijkheid tot het aangaan van relaties met andere staten.
Klopt
3. Het recht op externe zelfbeschikking houdt onder het internationaal recht in
dat
I. Alleen volken waarvan het interne recht op zelfbeschikking wordt
geschonden aanspraak kunnen maken op dit recht.
II. Ieder volk een recht heeft op vestiging van een eigen staat, indien het
beschikt over een grondgebied, een eigen taal en cultuur, en een
regering.
III. Ieder volk in een koloniale situatie onder vreemde overheersing een
beroep doen op dit recht.
IV. Iedere nationale minderheid heeft het recht op afscheiding uit de
bestaande staat, zolang dat maar binnen de grenzen gebeurt.
Mijn antwoord: III
, klopt
4. De Wereldhandelsorganisatie is een:
a. Open internationale organisatie
b. Gesloten internationale organisatie
c. Open regionale organisatie
d. Gesloten regionale organisatie
Mijn antwoord: a
Onjuist: is een gesloten internationale organisatie
5. Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen
I. Als de totstandkoming van een verdrag is bereikt door economische
druk op een staat, dan leidt dit niet tot nietigheid van een verdrag.
II. Een nieuwe regel van internationaal gewoonterecht ook in korte tijd
kan ontstaan.
Mijn antwoord: beide stellingen zijn juist
Klopt
6. De minister president van Afrika heeft haar bezoek aan Nederland afgezegd,
omdat zij niet het risico wil lopen tijdens het verblijf gearresteerd te worden
wegens het plegen van oorlogsmisdrijven. Welke van de onderstaande
bewering over de immuniteit van de Nederlandse rechter is juist?
a. De minister president van Afrika mag niet onderworpen worden aan het
publiek gezag van een andere staat omdat het hier gaat om handelingen
van de staat.
b. Als minister president geniet hij de volledige strafrechtelijke immuniteit
op grond van het Verdrag inzake Diplomatieke Betrekkingen.
c. Als zittende minister president geniet hij persoonlijke immuniteit op
grond van het internationaal gewoonterecht.
d. Internationale misdrijven kunnen per definitie niet tot officiële taken van
de minister president worden gerekend. De functionele immuniteit van
hem kan dus ook gedurende de ambtsperiode opzij worden gezet.
Mijn antwoord: d