Hoorcolleges aangevuld met informatie uit het boek Psychobiology – Chris Chandler
College 1: Evolutie
College 2: Communicatie en het endocriene systeem
College 3: Ontwikkeling
College 4: Het immuunsysteem
College 5: Homeostase
College 6: Psychofarmacologie
College 7: Emoties
College 8: Seks
College 9: Persoonlijkheid
College 10: Stress en Cardiovasculaire Aandoeningen
College 11: Sociale interacties
College 12: Depressie
College 13: Stress en Angst
,College 1: Evolutie
De mens stamt af van 1 soort; de homo sapiens
- Y-chromosomale Adam = de meest recente gemeenschappelijke voorouder waarvan
alle levende mensen patrilineair afstammen
o Patrilineair = gerelateerd aan de relatie met de vader of mannelijke
afstammelingen
o Het oorspronkelijke Y-chromosoom van de mannelijke voorouder is
doorgegeven aan de mannelijke nakomelingen, die vervolgens hun Y-
chromosoom weer doorgeven
- Mitochondriale Eva = de meest recente vrouw waarvan alle levende mensen
matrilineair afstammen door de transmissie van mitochondriaal DNA
o Matrilineair = gerelateerd aan de relatie met de moeder of vrouwelijke
afstammelingen
o Alle mitochondriën die worden overgeërfd zijn afkomstig van de moeder, dus
ook mannen hebben hun mitochondria geërfd van hun moeder.
Out of Africa/uit Afrika hypothese = 50.000 jaar geleden is de menssoort uit Afrika
geëmigreerd. De mens stamt dus af uit Afrika
Human Genome Project heeft de samenstelling van de genen van mensen vastgesteld
- In totaal ongeveer hebben mensen 20.000 genen en 3 miljard nucleotiden
o Genen = stukje DNA met instructies om eiwitten te maken
▪ Bestaat uit nucleotiden
o Nucleotide = A, T, C of G bouwstenen die aan elkaar gehecht kunnen worden,
en zo het DNA vormen
- Minder dan 2% van het DNA zijn functionele genen die coderen voor eiwitten
- Alle mensen zijn voor 99,9% genetisch identiek → de verschillen tussen mensen
liggen dus in 0,1% van het genetische materiaal
Mozaïcisme = wanneer iemands cellen binnen het lichaam niet genetisch identiek zijn
- Leidt ertoe dat iemand meerdere genetische lijnen binnen 1 lichaam heeft
Charles Darwin kwam op het idee van natuurlijke selectie = dieren die zich beter kunnen
aanpassen aan de omgeving hebben een grotere kans om te overleven en zich voort te
planten dan dieren die zich minder goed aanpassen
, - → witte mot valt meer op, zal eerder worden
opgegeten en heeft dus minder kans om zich voor te planten
- De stappen van mutatie:
o Variatie → door een mutatie ontstaat er variatie binnen een genenpool
o Erfelijkheid → wanneer de mutatie voordelig is wordt het doorgegeven aan
nakomelingen
o Strijd voor bestaan → organismen die meer toegang tot voedsel en veiligheid
hebben hebben meer kans op overleving en voortplanting
o Overlevings- en reproductiekans → de kans dat de eigenschap wordt
voortgezet in de volgende generatie
Het idee van Darwin (het leven is ontwikkeld door evolutie) ging in tegen het pro-
creationisme van de kerk in (het leven is ontwikkeld door een schepper).
Survival of the fittest = organismen die het beste passen in de omgeving waarin ze leven,
hebben meer kans om zich voor te planten en deze eigenschappen door te geven aan de
volgende generatie
- Beste fit met de omgeving
Er zijn verschillende soorten voortplanting:
1. Natuurlijke selectie = random voortplanting waarbij de omgeving de grootste invloed
heeft
o Langzaam proces
2. Selectieve voortplanting = specifieke, intentionele voortplanting waarbij gericht
wordt op het doorgeven van bepaalde eigenschappen
o Fokken
3. Genetische modificatie = toevoegen/verwijderen van bepaalde genen
Karyotype = een ‘georganiseerde’ set chromosomen
- Mensen hebben 46 chromosomen, waarvan 22 identieke paren en 1 set
geslachtschromosomen (XX of XY)
- Ieder paar bevat 1 chromosoom afkomstig van de moeder en 1 van de vader.
, -
Het DNA bevat:
- Genoom = gehele genetische informatie van een organisme
- Chromosoom = lange streng van DNA dat om histonen gewikkeld zit.
o Histonen = eiwitten die worden gebruikt om het DNA te vouwen, zodat het
niet verstrikt raakt.
- Telomeren = regio’s aan het einde van de chromosomen die het DNA beschermen
gedurende de celdeling
o Hoe korter het telomeer, hoe minder vaak de cel kan delen
- Genen = gedeelte van het DNA met de instructie om eiwitten te maken
o Codeert voor het maken van een bepaald eiwit.
- Allelen = twee alternatieve vormen van een gen die op dezelfde plek op een
chromosoom te vinden zijn → allel voor bloemkleur
o Homozygoot = de 2 allelen zijn hetzelfde
o Heterozygoot = de 2 allelen zijn verschillend → het dominante allel wordt
geuit in het fenotype
o
Er zijn 2 soorten eigenschappen die overgeërfd kunnen worden:
- Kwalitatieve eigenschappen = eigenschappen die worden beïnvloed door één gen
o Worden overgeërfd volgens een eenvoudig patroon, zoals die van Mendel
o Niet beïnvloedt door omgevingsfactoren, want de eigenschap is óf wel, óf niet
aanwezig
- Kwantitatieve eigenschappen = eigenschappen die worden beïnvloed door
meerdere genen
o Komen voor als een continuüm → de mate van de eigenschap ligt ergens op
een schaal
o De omgevingsfactoren kunnen de uiting van deze eigenschap beïnvloeden