Hoofdstuk 4: Mengen en scheiden
Paragraaf 1 ➙De fasen van de stof:
Deeltjesmodel: vereenvoudigde voorstelling van hoe stoffen in elkaar zitten.
Het deeltjesmodel ziet er als volgt uit:
Iedere stof is opgebouwd uit kleinere deeltjes, meestal moleculen genoemd.
Iedere stof heeft zijn eigen soort moleculen. Een molecuul water is anders dan een
molecuul alcohol.
Moleculen bewegen voortdurend. De snelheid van het bewegen hangt af van de
temperatuur. Als de temperatuur toeneemt, gaan de moleculen sneller bewegen.
Moleculen in een vaste stof en in een vloeistof trekken elkaar aan.
Fasen: toestanden waarin stoffen kunnen voorkomen.
Vaste stoffen:
o Vaste stoffen hebben een vaste vorm.
o Vaste stoffen kun je niet samenpersen, het volume ligt vast.
o Verklaring: moleculen in een vaste stof trekken elkaar zo stevig aan dat ze
dicht op elkaar zitten en niet van plaats kunnen wisselen. Ze kunnen wel
bewegen maar alleen heen en weer: ze trillen.
Vloeistoffen:
Vloeistoffen hebben geen vaste vorm.
Vloeistoffen kun je niet samenpersen, het volume ligt vast.
Verklaring: moleculen in een vloeistof wisselen voortdurend van plaats,
maar blijven wel dicht bij elkaar. De aantrekkingskracht tussen de moleculen is
niet groot genoeg om ze op een vaste plaats te houden, maar wel groot genoeg
om de moleculen dicht bij elkaar te houden.
Gassen:
Gassen hebben geen vaste vorm.
Gassen hebben een veel kleinere dichtheid dan vaste stoffen en vloeistoffen.
Je kunt het volume van gassen veranderen. Hierdoor verandert ook de druk van
het gas.
Verklaring: in een gas zin de aantrekkingskrachten tussen de moleculen te
klein om ze bij elkaar te houden. De moleculen in een gas zitten daardoor ver
uit elkaar. Ze bewegen alle kanten op en verspreiden zich over de beschikbare
ruimte.
Faseovergang: bijv. met smelten, van vast wordt het vloeibaar.
1