Geen pand op vorderingen en geen bankverklaring en geen patroonaatsverklaring?
1. Welke zekerheden zijn er met en zonder onderpand?
a. Hoe vestig je?
b. Hoe krijgt schuldeiser zijn geld? (Uitwinnen)
Goederenrechtelijk zekerheden:
Hiertoe behoren rechten van pand en hypotheek. Deze zijn beperkte rechten en strekken om de
daaraan onderworpen goederen een vordering bij de voorrang boven andere schuldeisers te verhalen.
Men zou het een eigendomsvoorbehoud een goederenrechtelijke zekerheid kunnen noemen. Het
biedt de crediteur meer dan alleen het verhaalsrecht. Het geeft hem in beginsel de mogelijkheid om
de dood het geleverde goederen in geval van niet-voldoening van de tegenprestatie als zijn eigendom
op te eisen, ook wel retentierecht. Het verschaf de crediteur een pressiemiddel en een verhaalsrecht
met voorrang op de zaak.
Pand en hypotheek: titel 3.9, afdeling 2, 3 (pand) en 4 (hypotheek)
Art. 3:227 lid 1 beperkte rechten, m.a.w. afgeleid uit een moederrecht, art. 3:8.
In principe worden zij beheerst door beginselen en regels die ter zake van beperkte rechten in het
algemeen gelden. (Overdraagbaarheid etc.)
Pand en hypotheek strekken tot verhaal, en wel met voorrang Verhaalsrecht
1) Wat het eerste aspect – verhaal – betreft: pand- en hypotheekhouder onderscheiden zich in
zoverre van een gewone schuldeiser dat zij het recht hebben van parate executie, art. 3:248
art. 3:268) zonder voorafgaand beslag en zonder executoriale titel
2) Wat het tweede aspect – voorrang – betreft: dit houdt verband met de regel van art. 3:277 dat alle schuldeisers onderling een
gelijk recht hebben om uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van
ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang (paritas creditoru). Pand en hypotheek behelzen zulk
een wettelijke uitzondering. Zij gaan boven voorrecht, tenzij de wet anders bepaalt, art. 3:279.
Vestiging:
Pand niet-registergoederen
Hypotheek registergoederen
Pandrecht op roerende zaken:
Vuistpand – art. 3:236 lid 1.
Vestiging geschiedt door de zaak in de macht te brengen van de pandhouder of van een derde
omtrent wie partijen zijn overeengekomen
(wijkt dus af van levering volgens art. 3:98 jo. art. 3:84 jo. art. 3:90).
De pandhouder wordt slechts houder van de zaak en niet – wat art. 3:90 zou meebrengen –
bezitter!
Stil (bezitloos) pand – art. 3:237.
Vestiging geschiedt bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder dat de zaak
uit de macht van de pandgever wordt gebracht, lid 1.
De pandgever moet in de akte verklaren in hoeverre hij tot de vestiging van het pandrecht
bevoegd is, lid 2.
Wanneer de pandgever of de schuldenaar in zijn verplichtingen jegens de pandhouder
tekortschiet, is de pandhouder bevoegd te vorderen dat de zaak (alsnog) in zijn macht wordt
gebracht, lid 3.
Pandrecht op vorderingen op naam: