Landschappen van Nederland
Geologie, bodem en landgebruik
A.G. Jongmans en anderen
Hoofdstuk 11: Het oostelijke rivierenlandschap
p.430 Het natuurlijke landschap
11.1.1 Inleiding – Voornamelijk sedimenten van een vlechtende rivier. Zand en grind zijn dominant.
Aan het eind van Weichselien bedekt met kleiige laag. Sterk ontwikkeld reliëf (1 á 2 meter)
bestaande uit banken en geulen. In Laat-Glaciaal was het hele landschap goed ontwaterd. Aan eind
Weichselien toendravegetatie, in Holoceen ontwikkelde zich er bos.
Bodemvormende processen: rijping, ontkalking, vorming van een humushoudende bovengrond,
verwering en nieuwvorming van mineralen, kleiverplaatsing, biologische homogenisatie en (pseudo)
vergleying.
11.1.2 Bodems in het natuurlijke landschap – geen tentamenstof
11.1.3 Bodems in het natuurlijke landschap – geen tentamenstof
11.1.4 Bodems in het natuurlijke landschap:
Rivierduinen – Eolische zanden, uitgestoven uit de
geulen, vormen rivierduinen. Veelvuldig in gebied van
Oude IJssel en ten oosten van de Maas in Noord-
Limburg. Tot maximaal +30 NAP. Paraboolvormig.
Ook complexere duinen door herverstuiving door
menselijke invloed. In de uitblazingskommen vennen
maken het rivierduinlandschap zeer waardevol
gebied.
11.1.5 Bodemvorming en naamgeving rivierkleigronden – geen tentamenstof
p.445 11.2 Het cultuurlandschap
11.2.1 Incultuurname
De eerste bewoners – Late Steentijd; Nijmegen, Cuyk. Bronstijd en IJzertijd; op veel locaties sporen
van nederzettingen. Romeinse Tijd; gebied volop in cultuur genomen. In deze tijd grote
bevolkingsdruk, Maas als belangrijke handels- en transportroute.
Latere incultuurname – Langzamerhand is het rivierengebied ontbost. Door landbouwcultuur
ontstonden er essen voor met name graanakkerbouw. Door aanwezige graslanden langs de Maas
grote veestapels, daardoor veel mest. Hierdoor konden grote oppervlakten bouwland aangelegd
worden. Radebrikgronden met hogere kleigehalte vruchtbaarder dan bruine bosgronden. In Late
Middeleeuwen nam bevolking weer toe, meer nederzettingen en landbouwontginningen.
Lagergelegen moerasgebieden ontgonnen en omgezet tot grasland. Sloten en weteringen voor
afwatering. In deze periode cultuurlandschap ingericht. Slecht ontwaterde gebieden bleven bos.
Rond 1800 nog een deel bedekt met natte heide, voornamelijk de oostelijke terrassen naast de
Maas. Na uitvinding kunstmest werden ook deze gronden ontgonnen.
Ingesneden geulen in terrassen vulden zich met stuifzand. Later afgegraven, daardoor nu vaak
steilranden in het landschap.
Nederzettingen op terrassen die niet meer overstroomden. Niet bedijkt dus. Alleen met zeer hoge
waterstanden overstromingen. Nu kaden aangelegd na overstromingen in 1993 en 1995.
Langs Oude IJssel zeer harde lagen moerasijzererts. Gedolven in 18e en 19e eeuw, ijzergieterijen.
11.2.2 Interpretatie enkeerdgronden – geen tentamenstof
1
Landschappen van Nederland
H11 Het oostelijke rivierenlandschap Wigcher Verstraete
Geologie, bodem en landgebruik
A.G. Jongmans en anderen
Hoofdstuk 11: Het oostelijke rivierenlandschap
p.430 Het natuurlijke landschap
11.1.1 Inleiding – Voornamelijk sedimenten van een vlechtende rivier. Zand en grind zijn dominant.
Aan het eind van Weichselien bedekt met kleiige laag. Sterk ontwikkeld reliëf (1 á 2 meter)
bestaande uit banken en geulen. In Laat-Glaciaal was het hele landschap goed ontwaterd. Aan eind
Weichselien toendravegetatie, in Holoceen ontwikkelde zich er bos.
Bodemvormende processen: rijping, ontkalking, vorming van een humushoudende bovengrond,
verwering en nieuwvorming van mineralen, kleiverplaatsing, biologische homogenisatie en (pseudo)
vergleying.
11.1.2 Bodems in het natuurlijke landschap – geen tentamenstof
11.1.3 Bodems in het natuurlijke landschap – geen tentamenstof
11.1.4 Bodems in het natuurlijke landschap:
Rivierduinen – Eolische zanden, uitgestoven uit de
geulen, vormen rivierduinen. Veelvuldig in gebied van
Oude IJssel en ten oosten van de Maas in Noord-
Limburg. Tot maximaal +30 NAP. Paraboolvormig.
Ook complexere duinen door herverstuiving door
menselijke invloed. In de uitblazingskommen vennen
maken het rivierduinlandschap zeer waardevol
gebied.
11.1.5 Bodemvorming en naamgeving rivierkleigronden – geen tentamenstof
p.445 11.2 Het cultuurlandschap
11.2.1 Incultuurname
De eerste bewoners – Late Steentijd; Nijmegen, Cuyk. Bronstijd en IJzertijd; op veel locaties sporen
van nederzettingen. Romeinse Tijd; gebied volop in cultuur genomen. In deze tijd grote
bevolkingsdruk, Maas als belangrijke handels- en transportroute.
Latere incultuurname – Langzamerhand is het rivierengebied ontbost. Door landbouwcultuur
ontstonden er essen voor met name graanakkerbouw. Door aanwezige graslanden langs de Maas
grote veestapels, daardoor veel mest. Hierdoor konden grote oppervlakten bouwland aangelegd
worden. Radebrikgronden met hogere kleigehalte vruchtbaarder dan bruine bosgronden. In Late
Middeleeuwen nam bevolking weer toe, meer nederzettingen en landbouwontginningen.
Lagergelegen moerasgebieden ontgonnen en omgezet tot grasland. Sloten en weteringen voor
afwatering. In deze periode cultuurlandschap ingericht. Slecht ontwaterde gebieden bleven bos.
Rond 1800 nog een deel bedekt met natte heide, voornamelijk de oostelijke terrassen naast de
Maas. Na uitvinding kunstmest werden ook deze gronden ontgonnen.
Ingesneden geulen in terrassen vulden zich met stuifzand. Later afgegraven, daardoor nu vaak
steilranden in het landschap.
Nederzettingen op terrassen die niet meer overstroomden. Niet bedijkt dus. Alleen met zeer hoge
waterstanden overstromingen. Nu kaden aangelegd na overstromingen in 1993 en 1995.
Langs Oude IJssel zeer harde lagen moerasijzererts. Gedolven in 18e en 19e eeuw, ijzergieterijen.
11.2.2 Interpretatie enkeerdgronden – geen tentamenstof
1
Landschappen van Nederland
H11 Het oostelijke rivierenlandschap Wigcher Verstraete