Paragraaf 1: Van de bergen naar de zee
Waterscheiding = de grens tussen de stroomgebieden, die gevormd wordt door gebergten of andere
verhogingen in het landschap.
Stroomstelsel = het geheel van de hoofdrivier met alle zijtakken. Bestaat uit 3 delen die samen het
lengteprofiel vormen.
1. De bovenloop: hoog in de bergen, waar de rivier ontspringt. Er is groot hoogteverschil
waardoor de rivier snel stroomt en de erosiebestrijding kracht groot is.
2. De middenloop: het middelste deel waar de rivier door een dal loopt waar hij zich heeft
ingesneden.
3. De benedenloop: dicht bij de monding waar de rivier door een riviervlakte stroomt. De
stroomsnelheid is laag —> sedimentatie neemt toe.
Soorten rivieren:
- Gletsjer rivier: wordt gevoed met smeltwater dat vooral vrijkomt in het voorjaar (dan
smelten de gletsjes in de bergen)
- Regenrivier: wordt gevoed met regenwater, met een hoge afvoer in de natte maanden van
het haar. Zoals de Maas.
- Gemengde rivier: krijgt zijn water voor een deel door smelt water en een deel regenwater.
Zoals de Rijn.
Regiem = het verschil in waterafvoer van een rivier gedurende het jaar.
Debiet = de totale hoeveelheid water die een rivier op een bepaald punt afvoert.
Piekafvoer = als het waterpeil in een korte periode sterk stijgt.
Verval = het hoogteverschil tussen 2 plaatsen in meters.
Verhang = het hoogteverschil tussen 2 plaatsen in per kilometers.
Door wereldwijde klimaatverandering neemt de temperatuur toe, gletsjers nemen in omvang af, en
de zeespiegel stijgt.
Neerslagregiem = schommelingen in de neerslag gedurende het jaar door:
- er valtmeer neerslag
- de neerslag valt onregelmatiger