Areaal wordt bepaald door beperkende factor
(A)biotische factoren zijn van invloed op individuen
Abiotische factor
● temperatuur
○ beïnvloed enzymactiviteit bij celprocessen
■ poikilotherme dieren (koudbloedig) hebben wisselende lichaamstemp.
■ homoiotherme dieren (warmbloedig) hebben constante lichaamstemp.
● groter areaal
● hogere tolerantie temp
● groot energie verbruik
● zoogdieren, vogels, sommige vissen/reptielen/ planten
○ kleine dieren verliezen sneller hitte dan grote dieren
■ relatief groot opp. in relatie tot volume
■ moeten veel eten om warm te blijven
○ grote dieren verliezen minder snel hitte dan kleine dieren
■ relatief kleiner opp. in relatie tot volume
■ eten minder dan kleine dieren
○ bevriezing → in cellen ontstaan ijskristallen die celstructuur
vernietigen
■ oplossing: samenstelling van cytosol aan te passen →
vriespuntdaling → geen beschadiging
■ oplossing: kristalvorming tegen gaan → water in cellen is
onderkoeld
● licht
○ levert energie voor fotosynthese in chloroplasten (bladgroenkorrels)
■ opname CO2 via huidmondjes in blad en H2O via wortels
■ afgifte O2 via huidmondjes in blad en opslag C6H12O6
■ 6CO2 + 6H2O → C6H12O6 + 6O2
■ zonplant, schaduwplant, waterplant → competitie om zonlicht
○ regelt bioritmes door daglengte
■ trek, broedrijp worden, bladval, winterslaap, broedperiode, slaap-
/waakritme
○ regelt de plantengroeirichting
■ licht breekt groeihormonen af → plantendelen gaan
sneller/langzamer groeien → stengels groeien naar licht toe
(worden door licht geremd) en wortels ervan af (worden door
licht gestimuleerd)
● plantenhormoon auxine stimuleert actief celgroei en
celstrekking aan schaduwzijde
● lucht
○ verplaatsing en verspreiding
■ lichaam, pollen, zaden
○ vochtigheid heeft invloed op plantengroei en verdamping
■ dikke cuticula (waslaag)
■ trachiomen (haren)
■ diepe huidmondjes → minder verdamping
● water
, ○ belangrijk bestanddeel voor alle organismen
■ oplosmiddel/ transportmiddel
○ zeewater heeft vrij constante abiotische factoren voor organismen
○ oppervlaktewater kan verschillen in abiotische factoren
■ temperatuur, zuurstofgehalte, osmotische waarden
○ waterverlies bij dieren door verdamping & uitscheiden van afvalstoffen
■ oplossingen:
● geconcentreerde urine
● beharing
● anhydrobiosis (sterk kunnen indrogen)
● ondoorlaatbare huid
● aangepast gedrag
○ waterverlies bij planten door verdamping
■ oplossingen:
● klein verdampingsoppervlakte
● beharing
● dikke cuticula
● weinig/ verzonken huidmondjes
● rust in zaadvorm
● wateropslag in stengels, wortels, knollen
● bladval
● hoge osmotische waarde van cytosol
○ zoutwaterorganismen
■ hypotoon (kleinere osmotische waarde) tov omgeving
■ water treedt lichaam uit
● oplossingen:
● drinken
● actief zoutionen uitscheiden bij kieuwen
osmose: waterverplaatsing van een gebied met een lage concentratie opgeloste stoffen naar
een gebied met een hoge concentratie opgeloste stoffen
○ zoetwaterorganismen
■ hypertoon (hogere osmotische waarde) tov omgeving
■ water treedt lichaam in
● oplossingen:
● plassen
● actief zout ionen opnemen bij kieuwen
○ hoeveelheid opgeloste zuurstof afhankelijk van temperatuur (SD 8.4c)
■ hoe lager de temperatuur, hoe meer zuurstof
■ vissen zijn gevoelig voor temperatuurstijging
○ bij hogere watertemperatuur komt meer CO2CH4 vrij → broeikaseffect
wordt versterkt
● bodem
○ eigenschappen bepalen welke plantengemeenschap zich in een bepaald
gebied kan vestigen en handhaven en daarmee dus ook welke dieren erin
voorkomen
○ opbouw door sedimentafzetting (afbraak door erosie)
■ afzetten zand, klei en gesteente via water, wind of ijs
(A)biotische factoren zijn van invloed op individuen
Abiotische factor
● temperatuur
○ beïnvloed enzymactiviteit bij celprocessen
■ poikilotherme dieren (koudbloedig) hebben wisselende lichaamstemp.
■ homoiotherme dieren (warmbloedig) hebben constante lichaamstemp.
● groter areaal
● hogere tolerantie temp
● groot energie verbruik
● zoogdieren, vogels, sommige vissen/reptielen/ planten
○ kleine dieren verliezen sneller hitte dan grote dieren
■ relatief groot opp. in relatie tot volume
■ moeten veel eten om warm te blijven
○ grote dieren verliezen minder snel hitte dan kleine dieren
■ relatief kleiner opp. in relatie tot volume
■ eten minder dan kleine dieren
○ bevriezing → in cellen ontstaan ijskristallen die celstructuur
vernietigen
■ oplossing: samenstelling van cytosol aan te passen →
vriespuntdaling → geen beschadiging
■ oplossing: kristalvorming tegen gaan → water in cellen is
onderkoeld
● licht
○ levert energie voor fotosynthese in chloroplasten (bladgroenkorrels)
■ opname CO2 via huidmondjes in blad en H2O via wortels
■ afgifte O2 via huidmondjes in blad en opslag C6H12O6
■ 6CO2 + 6H2O → C6H12O6 + 6O2
■ zonplant, schaduwplant, waterplant → competitie om zonlicht
○ regelt bioritmes door daglengte
■ trek, broedrijp worden, bladval, winterslaap, broedperiode, slaap-
/waakritme
○ regelt de plantengroeirichting
■ licht breekt groeihormonen af → plantendelen gaan
sneller/langzamer groeien → stengels groeien naar licht toe
(worden door licht geremd) en wortels ervan af (worden door
licht gestimuleerd)
● plantenhormoon auxine stimuleert actief celgroei en
celstrekking aan schaduwzijde
● lucht
○ verplaatsing en verspreiding
■ lichaam, pollen, zaden
○ vochtigheid heeft invloed op plantengroei en verdamping
■ dikke cuticula (waslaag)
■ trachiomen (haren)
■ diepe huidmondjes → minder verdamping
● water
, ○ belangrijk bestanddeel voor alle organismen
■ oplosmiddel/ transportmiddel
○ zeewater heeft vrij constante abiotische factoren voor organismen
○ oppervlaktewater kan verschillen in abiotische factoren
■ temperatuur, zuurstofgehalte, osmotische waarden
○ waterverlies bij dieren door verdamping & uitscheiden van afvalstoffen
■ oplossingen:
● geconcentreerde urine
● beharing
● anhydrobiosis (sterk kunnen indrogen)
● ondoorlaatbare huid
● aangepast gedrag
○ waterverlies bij planten door verdamping
■ oplossingen:
● klein verdampingsoppervlakte
● beharing
● dikke cuticula
● weinig/ verzonken huidmondjes
● rust in zaadvorm
● wateropslag in stengels, wortels, knollen
● bladval
● hoge osmotische waarde van cytosol
○ zoutwaterorganismen
■ hypotoon (kleinere osmotische waarde) tov omgeving
■ water treedt lichaam uit
● oplossingen:
● drinken
● actief zoutionen uitscheiden bij kieuwen
osmose: waterverplaatsing van een gebied met een lage concentratie opgeloste stoffen naar
een gebied met een hoge concentratie opgeloste stoffen
○ zoetwaterorganismen
■ hypertoon (hogere osmotische waarde) tov omgeving
■ water treedt lichaam in
● oplossingen:
● plassen
● actief zout ionen opnemen bij kieuwen
○ hoeveelheid opgeloste zuurstof afhankelijk van temperatuur (SD 8.4c)
■ hoe lager de temperatuur, hoe meer zuurstof
■ vissen zijn gevoelig voor temperatuurstijging
○ bij hogere watertemperatuur komt meer CO2CH4 vrij → broeikaseffect
wordt versterkt
● bodem
○ eigenschappen bepalen welke plantengemeenschap zich in een bepaald
gebied kan vestigen en handhaven en daarmee dus ook welke dieren erin
voorkomen
○ opbouw door sedimentafzetting (afbraak door erosie)
■ afzetten zand, klei en gesteente via water, wind of ijs