1. De student definieert SLI zoals die worden beschreven door L.B. Leonard en D.V.M Bidhop in het
algemeen en Jan de Jong in het Nederlands:
' De term specific language impairment wordt gebruikt voor kinderen die een taalstoornis hebben die niet
aantoonbaar het gevolg is van een andere primaire stoornis, bijvoorbeeld in de intelligentie, in het gehoor of
in het neurologisch functioneren. Ook een taalstoornis als gevolg van sociaal-emotionele of
gedragsproblemen of van ernstige verwaarlozing wordt per definitie als primair beschouwd. Bovendien mag
er geen sprake zijn van een louter anatomisch defect van de spraakorganen.'
2. De student noemt de universele morfo-syntactische kenmerken van SLI (volgens J. de Jong in
Handboek stem-, spraak- en taalpathologie, 1997)
– Het weglaten van verplichte elementen, zoals flexiemorfemen, hulpwerkwoorden,
koppelwerkwoorden en lidwoorden.
– Congruentiefouten (= een fout waarbij een werkwoordvervoeging niet goed aansluit op het
onderwerp. Dit noemen we een congruentiefout)
– Problemen in de argumentstructuur van zinnen: weglaten van verplichte zinsdelen zoals het
lijdend voorwerp of een onderwerp.
3. De student noemt de volgende morfo-syntactische kenmerken van SLI voor het Nederlands
(volgens J. de Jong, 1997)
– Het weglaten van vervoegingsmorfeem zodat een stam overblijft (“Hij kom”)
– Het vervangen van het morfeem voor meervoud door een enkelvoudsuitgang (“De kinderen
komt”)
– Het onvervoegd realiseren van het werkwoord aan het einde van de zin (“Hij naar huis komen”)
4. De student benoemt de perioden (prelinguale-, vroeglinguale periode, differentiatiefase en
voltooiingsfase) van de normale verwerving van het Nederlands (volgens Schaerlaekens, 2008) en
geeft daarbij aan:
– De namen van de opeenvolgende stadia
1. Prelinguale periode
2. Vroeglinguale periode
3. Differentiatiefase
4. Voltooiingsfase