Ondersteunende communicatie
1. De student benoemt de intelligentie-classificatie volgens de WISC-III-NL (2004) en beschrijft welke
consequenties dit kan hebben voor de ontwikkeling van de communicatie
IQ 130 Hoogbegaafd
IQ 121 – 130 Begaafd
IQ 110 – 120 Bovengemiddeld
IQ 90 – 110 Gemiddeld
IQ 80 – 89 Beneden gemiddeld
IQ 70 – 79 Laag begaafd (moeilijk lerend)
IQ 50 – 69 Lichte verstandelijke beperking
IQ 35 – 49 Matige verstandelijke beperking
IQ 20 – 34 Ernstige verstandelijke beperking
IQ < 20 Diepe verstandelijke beperking
2. De student weet de beketenis van de begrippen dysmatuur en prematuur en beschrijft welke invloed
dit kan hebben op de ontwikkeling van de communicatie.
• Dysmatuur: te laag geboortegewicht voor de duur van de zwangerschap
• Prematuur: te vroeg geboren <37 weken (normale zwangerschapsduur is ongeveer 40 weken)
→
Hersenbeschadiging
Belangrijkste factor bij het ontstaan van een Cerebrale Parese: prematuriteit in combinatie met dysmaturiteit.
3. De student kent de definitie van Cerebrale Parese en kan de 3 hoofdgroepen benoemen en
beschrijven.
Cerebrale Parese:
Klinisch syndroom gekenmerkt door een persisterende (in stand houdende) houdings- of bewegingsstoornis
ten gevolge van een niet-progressief pathologisch proces dat de hersenen tijdens hun ontwikkeling (voor de
eerste verjaardag) heeft beschadigd.
Dus iemand heeft een CP, als:
– Het een bewegings-/ houdingsstoornis is
– De basis ligt in de hersenen
– Het voor het eerste levensjaar heeft plaatsgevonden
– Niet-progressief is (niet–ernstiger wordend)
, 1. Spastische CP
– Meest voorkomende type
– Stoornis in biomechanische eigenschappen van de spier
→ spierstijfheid: spieren worden hierdoor korter doordat ze niet bewogen worden.
– Stoornis in spieractivatie
→ kinderen zijn vrij rustig in het bewegen.
– Eenzijdig of tweezijdig
2. Dyskinetische CP
– Abnomale houdingen en/of bewegingen. Altijd bewegingsonrust, ook in rust.
– Bewegingen zijn onwillekeurig, ongecontroleerd, reperterend en soms stereotype (hetzelfde)
3. Atactische CP
– Abnormale houding en/of beweging: vaak bij volwassenen die een CVA hebben gehad, de tremor:
trilling wanneer ze iets willen pakken.
– Verlies van normale spiercoördinatie zodat beweging met abnormale kracht, ritme en precisie
plaatsvindt, zoals hypermetrie (het missen van een object van de geïntendeerde beweging) en
dysdiadochokinesie (het niet snel kunnen uitvoeren van bewegingen in tegenovergestelde richting)
– Komen wel bij het doel, alleen trillend