V5 thema 5 planten
5.1 bouw, groei en ontwikkeling
BInas tabel 81A/B/C/D/E en 91A/B/C
Functie wortels:
o Opname van mineralen.
o Verankering in de bodem.
o Soms ongeslachtelijk voortplanten.
o Opslag reservevoedsel.
Functie stengels:
o Transport water en stoffen.
o Bij groene stengels; fotosynthese.
o Opslag reservestoffen.
o Stevigheid.
Kruidachtige planten, water.
Houtachtige planten, hout.
o Ongeslachtelijke voortplanting.
Functie bladeren:
o Fotosynthese.
o Bescherming.
o Voortplanting.
o Aantrekken van insecten.
o Stevigheid.
Dekweefsel (epidermes)= de buitenzijde van een plant en beschermt tegen
waterverlies en infecties.
Vaatweefsel= komt in alle organen voor en bestaat voornamelijk uit transportvaten
(houtvaten en bastvaten).
, o Houtachtige stengels: houtvaten in jaarringen, bastvaten eromheen.
o Bladeren: vaten in nerven.
Vulweefsel/grondweefsel= zit tussen het dekweefsel en vaatweefsel in en is
betrokken bij fotosynthese, opslag en stevigheid.
Planten groeien onder gunstige omstandigheden.
o Voldoende water, voldoende mineralen, zuurstof, koolstofdioxide, licht en
geschikte temperatuur.
Veranderingen die in een plant plaatsvinden, noem je ontwikkeling.
Meristemen (deelweefsel)= daarin vinden delingen plaats, komen stamcellen voor.
Ontstaan 2 cellen: 1 cel blijft een stamcel en blijft in het meristeem aanwezig, de
andere cel zal celstrekking ondergaan en ondergaat vervolgens celspecialisatie ->
bastcellen of houtcellen.
o In de toppen van wortels, stengels, in knoppen en in jonge bladeren.
Groeipunten= toppen van stengels en wortels, zorgen voor
lengtegroei.
Als de wortels groeien, gaan de stamcellen in de meristemen
zich delen. De gedeelte cellen worden groter door celstrekking
waardoor ze het wortelmutsje naar beneden geduwd wordt,
waardoor de wortels langer worden.
Cambium= in de stengels en wortels, zorgt voor diktegroei, ringvormig
meristeem.
Als een cel zich deelt ontstaat er:
o Naar binnen toe worden worden houtcellen gevormd.
o Naar buiten toe worden er bastcellen gevormd.
o Celdifferentiatie= de cel verandert van vorm.
o Celspecialisatie= de cel kan een speciale functie krijgen.
Houtvaten ontstaan uit boven elkaar gelegen houtcellen.
o Primaire celwanden maken een secundaire celwanden (bestaat uit cellulose
en lignine).
o De wanden waar ze tegen elkaar liggen verdwijnen door enzymen.
o De cellen zelf verdwijnen.
Bij bastvaten:
o De dwarswanden verdwijnen niet, maar er komen openingen in, zeefvaten,
waardoor stoffen getransporteerd kunnen worden.
o De cellen verdwijnen niet maar de celkernen wel.
o Bastvaten worden snel dicht gedrukt waardoor ze doodgaan.
Jaarring= al het hout dat gedurende één jaar is gevormd, voorjaarshout en
zomerhout dus je ziet kleurverschil waardoor je de ringen kan tellen.
o Zichtbaar doordat bomen en struiken in het voorjaar groeien, niet in de
winter.
Voorjaarshout= wijde houtvaten met dunne wanden die veel water en opgeloste
stoffen kunnen vervoeren.
Zomerhout= nauwere houtvaten met steeds dikkere wanden.
5.1 bouw, groei en ontwikkeling
BInas tabel 81A/B/C/D/E en 91A/B/C
Functie wortels:
o Opname van mineralen.
o Verankering in de bodem.
o Soms ongeslachtelijk voortplanten.
o Opslag reservevoedsel.
Functie stengels:
o Transport water en stoffen.
o Bij groene stengels; fotosynthese.
o Opslag reservestoffen.
o Stevigheid.
Kruidachtige planten, water.
Houtachtige planten, hout.
o Ongeslachtelijke voortplanting.
Functie bladeren:
o Fotosynthese.
o Bescherming.
o Voortplanting.
o Aantrekken van insecten.
o Stevigheid.
Dekweefsel (epidermes)= de buitenzijde van een plant en beschermt tegen
waterverlies en infecties.
Vaatweefsel= komt in alle organen voor en bestaat voornamelijk uit transportvaten
(houtvaten en bastvaten).
, o Houtachtige stengels: houtvaten in jaarringen, bastvaten eromheen.
o Bladeren: vaten in nerven.
Vulweefsel/grondweefsel= zit tussen het dekweefsel en vaatweefsel in en is
betrokken bij fotosynthese, opslag en stevigheid.
Planten groeien onder gunstige omstandigheden.
o Voldoende water, voldoende mineralen, zuurstof, koolstofdioxide, licht en
geschikte temperatuur.
Veranderingen die in een plant plaatsvinden, noem je ontwikkeling.
Meristemen (deelweefsel)= daarin vinden delingen plaats, komen stamcellen voor.
Ontstaan 2 cellen: 1 cel blijft een stamcel en blijft in het meristeem aanwezig, de
andere cel zal celstrekking ondergaan en ondergaat vervolgens celspecialisatie ->
bastcellen of houtcellen.
o In de toppen van wortels, stengels, in knoppen en in jonge bladeren.
Groeipunten= toppen van stengels en wortels, zorgen voor
lengtegroei.
Als de wortels groeien, gaan de stamcellen in de meristemen
zich delen. De gedeelte cellen worden groter door celstrekking
waardoor ze het wortelmutsje naar beneden geduwd wordt,
waardoor de wortels langer worden.
Cambium= in de stengels en wortels, zorgt voor diktegroei, ringvormig
meristeem.
Als een cel zich deelt ontstaat er:
o Naar binnen toe worden worden houtcellen gevormd.
o Naar buiten toe worden er bastcellen gevormd.
o Celdifferentiatie= de cel verandert van vorm.
o Celspecialisatie= de cel kan een speciale functie krijgen.
Houtvaten ontstaan uit boven elkaar gelegen houtcellen.
o Primaire celwanden maken een secundaire celwanden (bestaat uit cellulose
en lignine).
o De wanden waar ze tegen elkaar liggen verdwijnen door enzymen.
o De cellen zelf verdwijnen.
Bij bastvaten:
o De dwarswanden verdwijnen niet, maar er komen openingen in, zeefvaten,
waardoor stoffen getransporteerd kunnen worden.
o De cellen verdwijnen niet maar de celkernen wel.
o Bastvaten worden snel dicht gedrukt waardoor ze doodgaan.
Jaarring= al het hout dat gedurende één jaar is gevormd, voorjaarshout en
zomerhout dus je ziet kleurverschil waardoor je de ringen kan tellen.
o Zichtbaar doordat bomen en struiken in het voorjaar groeien, niet in de
winter.
Voorjaarshout= wijde houtvaten met dunne wanden die veel water en opgeloste
stoffen kunnen vervoeren.
Zomerhout= nauwere houtvaten met steeds dikkere wanden.