V4 Thema 2 voortplanting
2.1 ongeslachtelijke voortplanting
Celdeling= zorgt ervoor dat cellen zich kunnen reproduceren/voortplanten.
o Ontstaat een moedercel en een dochtercel met dezelfde genen.
Ongeslachtelijke voortplanting= ontstaan door celdeling nakomelingen die genetisch
identiek zijn aan de ouder.
o Bacteriën planten zich ongeslachtelijk voor door zich te delen.
o Bij meercellige organismen groeit een deel van het organisme uit tot een nieuw
organisme.
Klonen= ontstaan genetisch identieke nakomelingen uit één individu.
o Embryosplitsing= het klompje cellen van een bevruchte eicel wordt gesplitst en in
verschillende baarmoeders geplaatst.
o Kerntransplantatie= de kern van een bevruchte eicel wordt geplaatst in een cel
zonder kern. Hierna wordt de eicel in de baarmoeder geplaatst.
Celcyclus=
o Interfase= de periode tussen twee celdelingen in.
De chromosomen zijn niet zichtbaar.
G1-fase= periode tussen mitose (kerndeling) en DNA-replicatie.
S-fase (synthesefase)= periode waarin DNA-replicatie plaatsvindt,
halverwege de interfase.
De kopie blijft tijdelijk vastzitten aan de centromeer (plaats waar de
kopie vastzit aan het DNA waarvan de kopie gemaakt is). Zolang de
DNA-moleculen nog aan elkaar vastzitten, worden ze chromatiden
genoemd. Na de S-fase bestaat een chromosoom uit twee
chromatiden.
G2-fase= periode tussen S-fase en mitose.
o Go-fase= rustfase waarin geen celdeling plaatsvindt.
o M-fase (mitotische fase) = periode van mitose en celdeling.
Centrosoom= een spoellichaampje.
Profase= begin van de mitose, waarbij het centrosoom verdubbelt. Aan het
einde spiraliseerd het DNA.
Prometafase= het kernmembraan verdwijnt, elk centrosoom beweegt zich
langzaam naar een kant van de cel, waarbij tussen de centrosomen
trekdraden of microtubuli groeien.
Microtubuli vormen een soort koepel om de chromosomen;
kernspoel of spoelfiguur.
Metafase= chromosomen bevinden zich in een valk tussen beide
centrosomen. Een deel van de microtubuli hecht aan de centromeer van elk
chromosoom.
Anafase= de microtubuli krimpen, waardoor beide chromatiden van elk
chromosoom van elkaar af bewegen en naar tegenovergestelde plaatsen in
de cel gaan.
Telofase= er ontstaat een nieuw kernmembraan en er ontstaan twee
kernen. Tot slot snoert de cel zich in tussen beide kernen.
, o Tijdens de G1-fase, de G2-fase en de M-fase wordt de celcyclus gecontroleerd door
een controlesysteem
2.2 geslachtelijke voortplanting
Geslachtelijke voortplanting= versmelting van twee cellen; celfusie.
Celfusie= de inhoud van twee cellen komen samen, dus ook de kernen.
o De nieuwe cellen heeft daardoor informatie van beide cellen en het dubbel aantal
chromosomen.
Somatische cellen= alle andere cellen in het lichaam die niet tot geslachtscellen behoren ->
diploïde cellen.
Bevruchting= twee gameten (geslachtscellen-> haploïde cellen) fuseren, dan ontstaat er
diploïde cellen.
Organen die voortplantingscellen maken:
o Mannen de testes; de teelballen.
o Vrouwen de ovaria; de eierstokken.
Ontstaan diploïde moedercellen en haploïde dochtercellen.
2.1 ongeslachtelijke voortplanting
Celdeling= zorgt ervoor dat cellen zich kunnen reproduceren/voortplanten.
o Ontstaat een moedercel en een dochtercel met dezelfde genen.
Ongeslachtelijke voortplanting= ontstaan door celdeling nakomelingen die genetisch
identiek zijn aan de ouder.
o Bacteriën planten zich ongeslachtelijk voor door zich te delen.
o Bij meercellige organismen groeit een deel van het organisme uit tot een nieuw
organisme.
Klonen= ontstaan genetisch identieke nakomelingen uit één individu.
o Embryosplitsing= het klompje cellen van een bevruchte eicel wordt gesplitst en in
verschillende baarmoeders geplaatst.
o Kerntransplantatie= de kern van een bevruchte eicel wordt geplaatst in een cel
zonder kern. Hierna wordt de eicel in de baarmoeder geplaatst.
Celcyclus=
o Interfase= de periode tussen twee celdelingen in.
De chromosomen zijn niet zichtbaar.
G1-fase= periode tussen mitose (kerndeling) en DNA-replicatie.
S-fase (synthesefase)= periode waarin DNA-replicatie plaatsvindt,
halverwege de interfase.
De kopie blijft tijdelijk vastzitten aan de centromeer (plaats waar de
kopie vastzit aan het DNA waarvan de kopie gemaakt is). Zolang de
DNA-moleculen nog aan elkaar vastzitten, worden ze chromatiden
genoemd. Na de S-fase bestaat een chromosoom uit twee
chromatiden.
G2-fase= periode tussen S-fase en mitose.
o Go-fase= rustfase waarin geen celdeling plaatsvindt.
o M-fase (mitotische fase) = periode van mitose en celdeling.
Centrosoom= een spoellichaampje.
Profase= begin van de mitose, waarbij het centrosoom verdubbelt. Aan het
einde spiraliseerd het DNA.
Prometafase= het kernmembraan verdwijnt, elk centrosoom beweegt zich
langzaam naar een kant van de cel, waarbij tussen de centrosomen
trekdraden of microtubuli groeien.
Microtubuli vormen een soort koepel om de chromosomen;
kernspoel of spoelfiguur.
Metafase= chromosomen bevinden zich in een valk tussen beide
centrosomen. Een deel van de microtubuli hecht aan de centromeer van elk
chromosoom.
Anafase= de microtubuli krimpen, waardoor beide chromatiden van elk
chromosoom van elkaar af bewegen en naar tegenovergestelde plaatsen in
de cel gaan.
Telofase= er ontstaat een nieuw kernmembraan en er ontstaan twee
kernen. Tot slot snoert de cel zich in tussen beide kernen.
, o Tijdens de G1-fase, de G2-fase en de M-fase wordt de celcyclus gecontroleerd door
een controlesysteem
2.2 geslachtelijke voortplanting
Geslachtelijke voortplanting= versmelting van twee cellen; celfusie.
Celfusie= de inhoud van twee cellen komen samen, dus ook de kernen.
o De nieuwe cellen heeft daardoor informatie van beide cellen en het dubbel aantal
chromosomen.
Somatische cellen= alle andere cellen in het lichaam die niet tot geslachtscellen behoren ->
diploïde cellen.
Bevruchting= twee gameten (geslachtscellen-> haploïde cellen) fuseren, dan ontstaat er
diploïde cellen.
Organen die voortplantingscellen maken:
o Mannen de testes; de teelballen.
o Vrouwen de ovaria; de eierstokken.
Ontstaan diploïde moedercellen en haploïde dochtercellen.