Economie klas 6
Heden, Verleden, Toekomst
Samenvatting - Woorden
─
, 1
Hoofdstuk 1: De prijs van tijd
1.1: Tijd is geld
★ Tijd heeft waarde: bepaalde tijdsduur komt overeen met bepaalde productie.
★ Consumeren kost tijd en heeft dus waarde: bepaalde tijdsduur komt overeen met bepaalde
hoeveelheid consumentensurplus.
★ Tijd heeft een prijs: rente → banken rekenen de rente → algemene prijs van tijd.
★ Rente komt tot stand op vermogensmarkt: markt van vraag en aanbod.
★ Hoogte van rente wordt bepaald door reporente (refirente): rentepercentage voor de bank.
1.2: Intertemporele substitutie
★ Rente maakt ruilen over tijd mogelijk → sparen levert rente op → hoe langer, hoe meer rente.
★ Je verschuift de consumptie met tijd = intertemporele substitutie.
Individuele prijs van tijd
★ Je loopt consumentensurplus/ongemak mis → individuele prijs van tijd.
★ Je gaat sparen als de individuele prijs van tijd lager is dan de rente.
★ Individuele prijs van tijd verschilt van persoon tot persoon en het verschilt per product.
Lenen
★ Consumptie vervroegen → geld lenen→ de rente is de prijs die je betaalt voor het vervroegen.
★ Voordeel: direct genieten van consumentensurplus, Nadeel: rente betalen.
★ Individuele prijs van tijd is hoger dan rente.
1.3: Inflatie
★ Door de tijd ontstaat inflatie → de prijzen worden hoger
★ Reden voor inflatie → De groei van de maatschappelijke geldhoeveelheid → hoe meer geld in
omloop, hoe hoger de prijzen:
- Banken hebben bankrekening bij Europese Centrale Bank (ECB) → ECB verlaagt rente →
niet aantrekkelijk voor banken → banken moeten geld hebben → rekenen lagere rente →
gevolg: extra geleend geld → consumeren → aanbod blijft → prijzen stijgen
- Banken kunnen geld lenen bij ECB → ECB verlaagt rente → aantrekkelijk voor banken →
rekenen lagere rente → algemene prijs van geld daalt → consumenten gaan meer lenen →
maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt → vraag stijgt → prijzen stijgen
★ Als de maatschappelijke geldhoeveelheid in een jaar groeit, stijgt de inflatie het volgende jaar
★ Als de vraag naar goederen daalt zal er geen inflatie zijn
★ De ECB probeert de economische activiteit te stimuleren = kredietkanaal → dat kan met een
monetair beleid (bijv. rente verlagen)
★ Als er te veel vraag is zal de ECB de rente verhogen → kredietkanaal minder openzetten
★ Monetair beleid is onderdeel van de macro-economie
Heden, Verleden, Toekomst
Samenvatting - Woorden
─
, 1
Hoofdstuk 1: De prijs van tijd
1.1: Tijd is geld
★ Tijd heeft waarde: bepaalde tijdsduur komt overeen met bepaalde productie.
★ Consumeren kost tijd en heeft dus waarde: bepaalde tijdsduur komt overeen met bepaalde
hoeveelheid consumentensurplus.
★ Tijd heeft een prijs: rente → banken rekenen de rente → algemene prijs van tijd.
★ Rente komt tot stand op vermogensmarkt: markt van vraag en aanbod.
★ Hoogte van rente wordt bepaald door reporente (refirente): rentepercentage voor de bank.
1.2: Intertemporele substitutie
★ Rente maakt ruilen over tijd mogelijk → sparen levert rente op → hoe langer, hoe meer rente.
★ Je verschuift de consumptie met tijd = intertemporele substitutie.
Individuele prijs van tijd
★ Je loopt consumentensurplus/ongemak mis → individuele prijs van tijd.
★ Je gaat sparen als de individuele prijs van tijd lager is dan de rente.
★ Individuele prijs van tijd verschilt van persoon tot persoon en het verschilt per product.
Lenen
★ Consumptie vervroegen → geld lenen→ de rente is de prijs die je betaalt voor het vervroegen.
★ Voordeel: direct genieten van consumentensurplus, Nadeel: rente betalen.
★ Individuele prijs van tijd is hoger dan rente.
1.3: Inflatie
★ Door de tijd ontstaat inflatie → de prijzen worden hoger
★ Reden voor inflatie → De groei van de maatschappelijke geldhoeveelheid → hoe meer geld in
omloop, hoe hoger de prijzen:
- Banken hebben bankrekening bij Europese Centrale Bank (ECB) → ECB verlaagt rente →
niet aantrekkelijk voor banken → banken moeten geld hebben → rekenen lagere rente →
gevolg: extra geleend geld → consumeren → aanbod blijft → prijzen stijgen
- Banken kunnen geld lenen bij ECB → ECB verlaagt rente → aantrekkelijk voor banken →
rekenen lagere rente → algemene prijs van geld daalt → consumenten gaan meer lenen →
maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt → vraag stijgt → prijzen stijgen
★ Als de maatschappelijke geldhoeveelheid in een jaar groeit, stijgt de inflatie het volgende jaar
★ Als de vraag naar goederen daalt zal er geen inflatie zijn
★ De ECB probeert de economische activiteit te stimuleren = kredietkanaal → dat kan met een
monetair beleid (bijv. rente verlagen)
★ Als er te veel vraag is zal de ECB de rente verhogen → kredietkanaal minder openzetten
★ Monetair beleid is onderdeel van de macro-economie