Stofwisseling / metabolisme = het geheel van chemische omzettingsprocessen in Assimilatie = de opbouw van
een organisme organische moleculen uit kleinere
Basale metabolisme = de stofwisselingsprocessen die in rust doorgaan moleculen
afhankelijk van geslacht, leeftijd en lichaamsgewicht Dissimilatie = de afbraak van grote
organische moleculen tot kleinere
moleculen
ENERGIERIJKE ORGANISCHE STOFFEN
Koolstofassimilatie = de vorming van
Om de bindingen tussen koolstof- en waterstofatomen tot stand te brengen is glucose uit koolstofdioxide en water
energie nodig Voortgezette assimilatie = vorming
Bij verbreken C-H-bindingen komt energie vrij van andere koolhydraten, vetten,
Chemische energie = de energie die in de atoombindingen van energierijke eiwitten en DNA uit glucose
stoffen is opgeslagen
CHEMIE IN
ENERGIEDRAGERS
ATP-moleculen transporteren chemische energie naar plaatsen in de cel waar energie nodig is
ATP heeft drie fosfaatgroepen en tussen die bindingen is veel energie vastgelegd
Als de derde fosfaatgroep wordt afgesplitst komt er veel energie vrij en ontstaat er ADP (2 fosfaatgroepen)
De vrijgekomen energie kan worden overgedragen aan stofwisselingsreacties en processen in de cel
NAD+ en NADP+ zijn ook energiedragers
Bij fosforylering wordt er een fosfaatgroep aan ADP gebonden waardoor er ATP kan ontstaan
, BOUW EN WERKING ACTIVERINGSENERGIE
Enzymen = eiwitten die chemische Energiedrempel = de minimale hoeveelheid energie die nodig is
omzettingsprocessen katalyseren zonder zelf te om een reactie op gang te brengen
worden verbruikt Activeringsenergie = de energie die toegevoerd moet worden om
Actieve centrum = deel waar de reactie plaatsvind de reactie op gang te brengen
Substraat = de stof waarop een enzym inwerkt Reactie-energie = de energie die bij de reactie vrijkomt
Enzymen zijn substraatspecifiek substraatmolecuul Door inwerking van enzym op een substraat wordt de
en actieve centrum passen precies op elkaar energiedrempel verlaagd waardoor er minder activeringsenergie
Reactieproduct = stof die bij een reactie ontstaan nodig is
Enzym is na reactie niet veranderd en kan zich binden
aan nieuw substraatmolecuul
ENZYMACTIVITEIT
Naam van enzym is substraat + -ase
Cofactor = molecuul dat zorgt dat een enzym goed Enzymactiviteit = de mate waarin een enzym een reactie versnelt
werkt Enzymactiviteit kan worden door beïnvloed door temperatuur,
Apo-enzym = het eigenlijke enzymmolecuul zuurgraad etc.
Co-enzym = de cofactor die een organische stof is
ENZYME
INVLOED TEMPERATUUR INVLOED VAN DE PH REGULERING VAN DE STOFWISSELING
Bij stijging van temperatuur neemt De activiteit van een enzym is Activator = stof die voor
enzymactiviteit toe afhankelijk van de pH van de oplossing verhoging enzymactiviteit zorgt
Bij te hoge temperatuur neemt het waarin de omzetting plaatsvindt Remstoffen = stoffen die
aantal intact enzymmoleculen af Verhoging of verlaging van de pH kan enzymactiviteit verlagen
Bij te hoge temperatuur verandert de er voor zorgen dat bij steeds meer Reactieketen = reeks
ruimtelijke structuur waardoor het enzymmoleculen het actieve centrum opeenvolgende
substraat niet meer past verandert waardoor het enzym zijn stofwisselingsreacties die leidt
denaturatie werking verliest deze verandering is tot een eindproduct
wel omkeerbaar