Wat moet je kennen en kunnen P3
Voor de verandering (agogiek en sociologie)
Agogiek = alles met verandering. De hulpverlener is professioneel. Agogiek is de leer van een
doelgerichte aanpak voor wenselijke situaties bij volwassene.
Agogie= de verzamelnaam van alles.
Veranderingen kunnen komen door:
- Mensen kunnen onvrede hebben met de ‘’huidige situatie’’.
- Ontwikkelingen
- Veranderde omstandigheden
- ervaringen
- Structureel van aard, zoals wetgeving, politiek of onderwijs
- De denkwijze, zoals milieuvervuiling
- Sommige mensen willen niet veranderen omdat dit een deel van hun macht afpakt (arts,
leger, werkgever)
Er zijn 5 veranderingsfases:
1. Zich bewust worden. Van bijvoorbeeld een probleem of nieuw idee; hier ontstaat motivatie.
2. Belangstelling krijgen. Zich oriënteren op het onderwerp, door op zoek te gaan naar verdere
informatie, of het bedenken van mogelijke oplossingen.
3. Overwegen. Het tegen elkaar afwegen van voor-en nadelen.
4. Proef nemen. Het op kleine schaal in de eigen situatie uitproberen van een oplossing of nieuw
idee, en vervolgens kijken hoe andere mensen erop reageren.
5. Toepassen acceptatie. Het bedachte werkelijk gaan doen; pas hier vindt de feitelijke
acceptatie plaats.
Verschillen theorieën rondom individuele veranderingsprocessen:
Veldtheorie van Lewin= mensen veranderen onder invloed van en als uitkomst van een
krachtenspel. Dit is veranderingskracht tegenover weerstandkrachten. (denk aan roken).
Consistentietheorieën= er moet evenwicht zijn tussen de 3 componenten, gedrag gevoel en
gedachten.
Cognitieve theorie= het 5x G schema; op andere gedachten komen.
1. Gebeurtenis 2. Gedachten 3. Gevoel 4. Gedrag 5. Gevolg.
Cognitieve: alles met denken, kennis, redeneren.
Gebeurtenis/feiten veroorzaken reacties/ gevoelens.
Innovatietheorie= bemoeit zich vooral met de wijze waarop vernieuwingen hun weg vinden
in de samenleving.
Theorie van gepland gedrag= geeft een aantal voorwaardes waaraan een persoon moet
voldoen om te veranderen.
1. Waarde onderschrijven (het moet nuttig gevonden worden, waarden)
2. Gedragseffectiviteit ( geloven dat gedrag veranderen helpt)
3. Persoonlijk effectiviteit ( gedrag eigen maken)
4. Sociale norm ( steun uit de omgeving)
Humanistische psychologie= Maslow & Rogers. Streven van elk mensen naar zelfontplooiing.
No-actieve houding: de cliënt weet het beste wat hij wilt en wat goed is. Labeling: het
overdrijven van een reactie. Empathie: het vermogen zich in te leven in een ander.
Communicatietheorie= laat niet alleen inhoudelijke aspecten beseffen maar ok de relatie die
men met elkaar heeft. Paradox: tegenstrijdige situatie.
Voor de verandering (agogiek en sociologie)
Agogiek = alles met verandering. De hulpverlener is professioneel. Agogiek is de leer van een
doelgerichte aanpak voor wenselijke situaties bij volwassene.
Agogie= de verzamelnaam van alles.
Veranderingen kunnen komen door:
- Mensen kunnen onvrede hebben met de ‘’huidige situatie’’.
- Ontwikkelingen
- Veranderde omstandigheden
- ervaringen
- Structureel van aard, zoals wetgeving, politiek of onderwijs
- De denkwijze, zoals milieuvervuiling
- Sommige mensen willen niet veranderen omdat dit een deel van hun macht afpakt (arts,
leger, werkgever)
Er zijn 5 veranderingsfases:
1. Zich bewust worden. Van bijvoorbeeld een probleem of nieuw idee; hier ontstaat motivatie.
2. Belangstelling krijgen. Zich oriënteren op het onderwerp, door op zoek te gaan naar verdere
informatie, of het bedenken van mogelijke oplossingen.
3. Overwegen. Het tegen elkaar afwegen van voor-en nadelen.
4. Proef nemen. Het op kleine schaal in de eigen situatie uitproberen van een oplossing of nieuw
idee, en vervolgens kijken hoe andere mensen erop reageren.
5. Toepassen acceptatie. Het bedachte werkelijk gaan doen; pas hier vindt de feitelijke
acceptatie plaats.
Verschillen theorieën rondom individuele veranderingsprocessen:
Veldtheorie van Lewin= mensen veranderen onder invloed van en als uitkomst van een
krachtenspel. Dit is veranderingskracht tegenover weerstandkrachten. (denk aan roken).
Consistentietheorieën= er moet evenwicht zijn tussen de 3 componenten, gedrag gevoel en
gedachten.
Cognitieve theorie= het 5x G schema; op andere gedachten komen.
1. Gebeurtenis 2. Gedachten 3. Gevoel 4. Gedrag 5. Gevolg.
Cognitieve: alles met denken, kennis, redeneren.
Gebeurtenis/feiten veroorzaken reacties/ gevoelens.
Innovatietheorie= bemoeit zich vooral met de wijze waarop vernieuwingen hun weg vinden
in de samenleving.
Theorie van gepland gedrag= geeft een aantal voorwaardes waaraan een persoon moet
voldoen om te veranderen.
1. Waarde onderschrijven (het moet nuttig gevonden worden, waarden)
2. Gedragseffectiviteit ( geloven dat gedrag veranderen helpt)
3. Persoonlijk effectiviteit ( gedrag eigen maken)
4. Sociale norm ( steun uit de omgeving)
Humanistische psychologie= Maslow & Rogers. Streven van elk mensen naar zelfontplooiing.
No-actieve houding: de cliënt weet het beste wat hij wilt en wat goed is. Labeling: het
overdrijven van een reactie. Empathie: het vermogen zich in te leven in een ander.
Communicatietheorie= laat niet alleen inhoudelijke aspecten beseffen maar ok de relatie die
men met elkaar heeft. Paradox: tegenstrijdige situatie.