Minor Rechtspsychologie
HOORCOLLEGE 2: BEWIJSVRAAG
Onderwerpen:
De hoofdvragen van art. 350 Sv;
Wettige bewijsmiddelen en overtuiging;
Wetenschap;
Afsluiting.
De hoofdvragen van art. 350 Sv
De rechter moet officieel ter zitting (maar in de praktijk gebeurt het al daarvoor, als hij het dossier
bekijkt) zichzelf een aantal vragen stellen: de hoofdvragen. Deze vragen staan in art. 350 Sv.:
Schuldvraag of bewijsvraag: heeft de verdachte het (tenlastegelegde) feit gepleegd?;
Kwalificatievraag: als al bewezen is wat hij heeft gedaan, is het dan wel strafbaar wat hij
heeft gedaan?;
Strafbaarheidsvraag: zijn er rechtvaardigingsgronden of schulduitsluitingsgronden waardoor
de dader of de daad niet verder vervolgd wordt? Het kan strafbaar zijn en je kan het gedaan
hebben, maar toch kan het zijn dat je niet strafbaar bent (bijvoorbeeld in geval van
noodweer);
Sanctievraag: als de eerste drie vragen positief beantwoord zijn, gaat de rechter bepalen wat
voor straf of maatregel de verdachte gaat krijgen.
Binnen deze minor gaat het alleen om de schuldvraag/bewijsvraag.
Wettige bewijsmiddelen en overtuiging
De schuldvraag is juridisch behoorlijk dicht getimmerd. Stel dat de rechter de eerste vraag
bevestigend gaat beantwoorden, dan staat vermeld in artikel 338 Sv hoe dat moet: ‘Het bewijs dat
de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden
aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhouden van
wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.’
Wettige bewijsmiddelen
In artikel 339 Sv. staat wat er onder wettige bewijsmiddelen wordt verstaan:
‘1. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:
1. Eigen waarneming van den rechter;
2. Verklaringen van den verdachte;
3. Verklaringen van een getuige;
4. Verklaringen van een deskundige;
5. Schriftelijke bescheiden.
2. Feiten en omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs.’
Let op: Juristen leren dus niet wat en wanneer het ‘overtuigend’ is.
1
HOORCOLLEGE 2: BEWIJSVRAAG
Onderwerpen:
De hoofdvragen van art. 350 Sv;
Wettige bewijsmiddelen en overtuiging;
Wetenschap;
Afsluiting.
De hoofdvragen van art. 350 Sv
De rechter moet officieel ter zitting (maar in de praktijk gebeurt het al daarvoor, als hij het dossier
bekijkt) zichzelf een aantal vragen stellen: de hoofdvragen. Deze vragen staan in art. 350 Sv.:
Schuldvraag of bewijsvraag: heeft de verdachte het (tenlastegelegde) feit gepleegd?;
Kwalificatievraag: als al bewezen is wat hij heeft gedaan, is het dan wel strafbaar wat hij
heeft gedaan?;
Strafbaarheidsvraag: zijn er rechtvaardigingsgronden of schulduitsluitingsgronden waardoor
de dader of de daad niet verder vervolgd wordt? Het kan strafbaar zijn en je kan het gedaan
hebben, maar toch kan het zijn dat je niet strafbaar bent (bijvoorbeeld in geval van
noodweer);
Sanctievraag: als de eerste drie vragen positief beantwoord zijn, gaat de rechter bepalen wat
voor straf of maatregel de verdachte gaat krijgen.
Binnen deze minor gaat het alleen om de schuldvraag/bewijsvraag.
Wettige bewijsmiddelen en overtuiging
De schuldvraag is juridisch behoorlijk dicht getimmerd. Stel dat de rechter de eerste vraag
bevestigend gaat beantwoorden, dan staat vermeld in artikel 338 Sv hoe dat moet: ‘Het bewijs dat
de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden
aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhouden van
wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.’
Wettige bewijsmiddelen
In artikel 339 Sv. staat wat er onder wettige bewijsmiddelen wordt verstaan:
‘1. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:
1. Eigen waarneming van den rechter;
2. Verklaringen van den verdachte;
3. Verklaringen van een getuige;
4. Verklaringen van een deskundige;
5. Schriftelijke bescheiden.
2. Feiten en omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs.’
Let op: Juristen leren dus niet wat en wanneer het ‘overtuigend’ is.
1
