TRAINING OBSERVEREN JAAR 1
Gedragsobservatie = observatie van menselijke gedrag
Dagelijkse observatie = als je bewust en met een bepaalde doel het dagelijks leven waarneemt. In
beroepspraktijk: dagelijkse observaties die we tijdens een dienst zien. Er is niets speciaals
afgesproken waarop gelet moet worden en er zijn geen observatieformulieren.
Systematische observatie = bewust en doelgericht waarnemen, waarbij duidelijk is gemaakt wie er
geobserveerd gaat worden, wanneer, hoe lang en op welke gedragingen gelet gaat worden. Deze
gegevens worden dan in een systeem gezet, waarbij er geturfd of gemeten kan worden.
Participerende observatie = de observator neemt wel deel aan de situatie die hij observeert.
Niet-participerende observatie = de observator neemt niet deel aan de situatie die hij observeert. Je
bekijkt alles van een afstandje.
Zelfobservatie = de persoon van de observator en die van het observatie-object valt samen. Je moet
in staat zijn om jezelf van een afstand te bekijken. Ook wel helicopterview genoemd.
Vragen mbt doelgericht observeren:
1. Wat is het doel? Duidelijk en in 1 uitleg vatbaar wat je gaat observeren. Het doel van de
observatie wordt ook wel de onderzoeksvraag genoemd.
2. Wat zijn de vraagstellingen van de observatie? Ook wel deelvragen genoemd.
3. Welke gedragingen worden geobserveerd? Elk gedrag zal uiteengerafeld moeten worden tot
zichtbare en meetbare gedragingen.
4. Is er een 0-meting? je moet weten wat de beginsituatie was voordat je kunt nagaan of er
veranderingen zijn in gedrag.. Dat is de 0-meting of base-rate.
5. Hoe brengen we de observatie in kaart? om te voorkomen dat iedereen op eigen wijze
observaties gaat vastleggen, is het goed om een formulier te gebruiken.
6. Welke taal gebruiken we? Iedereen kent immers aan woorden een eigen betekenis en
gevoelswaarde toe. Als het gaat om frequentie zijn woorden als soms, weinig en vaak verschillend te
interpreteren. Spreek af wat deze woorden voor jullie betekenen.
Stimulus = een voorwerp of een gebeurtenis uit de wereld om ons heen waarmee een waarneming
start. (ook wel prikkel) er moet wel een gevoeligheid voor die prikkel zijn.
Donkeradaptatie = Als je vanuit een lichte gang in een donkere kamer stapt, zul je eerst niets zien.
Gaandeweg gaan de ogen pas ‘wennen’. Het omgekeerde heet lichtadaptatie.
Perceptie = alle informatie die we ontvangen moeten worden omgevormd in benoembare
voorwerpen, smaken of geuren. Bij het waarnemen van stimuli krijgen we via de hersenen informatie
binnen over de perceptie van diepte (waar is het), de perceptie van beweging (wat doet het) en de
perceptie van vorm (wat is het). Het is een probleemoplossing.
Bottom-up benadering = van onderaf wordt er uit alle samengestelde onderdeeltjes van een
voorwerp een geheel gekozen.
Top-down benadering = Dit gaat ervan uit dat we door eerdere ervaringen zien wat we denken te
zien. Dit heeft te maken met de context. We herkennen de context en we nemen waar wat we
verwachten waar te nemen.
Gedragsobservatie = observatie van menselijke gedrag
Dagelijkse observatie = als je bewust en met een bepaalde doel het dagelijks leven waarneemt. In
beroepspraktijk: dagelijkse observaties die we tijdens een dienst zien. Er is niets speciaals
afgesproken waarop gelet moet worden en er zijn geen observatieformulieren.
Systematische observatie = bewust en doelgericht waarnemen, waarbij duidelijk is gemaakt wie er
geobserveerd gaat worden, wanneer, hoe lang en op welke gedragingen gelet gaat worden. Deze
gegevens worden dan in een systeem gezet, waarbij er geturfd of gemeten kan worden.
Participerende observatie = de observator neemt wel deel aan de situatie die hij observeert.
Niet-participerende observatie = de observator neemt niet deel aan de situatie die hij observeert. Je
bekijkt alles van een afstandje.
Zelfobservatie = de persoon van de observator en die van het observatie-object valt samen. Je moet
in staat zijn om jezelf van een afstand te bekijken. Ook wel helicopterview genoemd.
Vragen mbt doelgericht observeren:
1. Wat is het doel? Duidelijk en in 1 uitleg vatbaar wat je gaat observeren. Het doel van de
observatie wordt ook wel de onderzoeksvraag genoemd.
2. Wat zijn de vraagstellingen van de observatie? Ook wel deelvragen genoemd.
3. Welke gedragingen worden geobserveerd? Elk gedrag zal uiteengerafeld moeten worden tot
zichtbare en meetbare gedragingen.
4. Is er een 0-meting? je moet weten wat de beginsituatie was voordat je kunt nagaan of er
veranderingen zijn in gedrag.. Dat is de 0-meting of base-rate.
5. Hoe brengen we de observatie in kaart? om te voorkomen dat iedereen op eigen wijze
observaties gaat vastleggen, is het goed om een formulier te gebruiken.
6. Welke taal gebruiken we? Iedereen kent immers aan woorden een eigen betekenis en
gevoelswaarde toe. Als het gaat om frequentie zijn woorden als soms, weinig en vaak verschillend te
interpreteren. Spreek af wat deze woorden voor jullie betekenen.
Stimulus = een voorwerp of een gebeurtenis uit de wereld om ons heen waarmee een waarneming
start. (ook wel prikkel) er moet wel een gevoeligheid voor die prikkel zijn.
Donkeradaptatie = Als je vanuit een lichte gang in een donkere kamer stapt, zul je eerst niets zien.
Gaandeweg gaan de ogen pas ‘wennen’. Het omgekeerde heet lichtadaptatie.
Perceptie = alle informatie die we ontvangen moeten worden omgevormd in benoembare
voorwerpen, smaken of geuren. Bij het waarnemen van stimuli krijgen we via de hersenen informatie
binnen over de perceptie van diepte (waar is het), de perceptie van beweging (wat doet het) en de
perceptie van vorm (wat is het). Het is een probleemoplossing.
Bottom-up benadering = van onderaf wordt er uit alle samengestelde onderdeeltjes van een
voorwerp een geheel gekozen.
Top-down benadering = Dit gaat ervan uit dat we door eerdere ervaringen zien wat we denken te
zien. Dit heeft te maken met de context. We herkennen de context en we nemen waar wat we
verwachten waar te nemen.