Natuurkunde H3 – Krachten
>Zwaartekracht
= Krachtenpaar tussen jou en de planeet waar je op dat moment bent.
Krachtenpaar tussen 2 objecten met een massa.
Ieder object met een massa heeft een zwaartekracht naar andere objecten (die een massa
hebben) > gemeten in newton
Fz = m g (6 = 2 3)
Fz = Zwaartekracht in newton
m = Massa in Kg
g = Valversnelling (op aarde 9,81)
>Nettokracht
= Resultaat van alle krachten samen.
Krachten die in dezelfde lijn liggen kun je:
Optellen wanneer ze dezelfde richting hebben.
Aftrekken wanneer ze in de tegenovergestelde richting werken.
Nadat je van 2 of meer krachten 1 kracht hebt gemaakt noem je dat de nettokracht (Fnetto)
of de resulterende kracht (Fres).
>Normaalkracht
= De kracht die een ondersteunend vlak uitoefent op een voorwerp.
Als je op de grond staat oefent de grond ook een kracht uit zodat je er niet doorgeen zakt.
Staat loodrecht op het oppervlak (als het object op een helling staat, staat de normaalkracht
alsnog loodrecht op die helling).
>Spankracht
= Kracht die door trekking of druk op een constructiedeel werkt (bijvoorbeeld als een
voorwerp door middel van een touw ergens aan bevestigd is). Dit touwtje oefent ook weer
een kracht uit op het object.
Fspan is afhankelijk van:
Materiaal
Dikte van het touw
>Veerkracht
= Vermogen om de vorige stand weer in te nemen, nadat iets ingedrukt, uitgerekt enz. is
geweest, elasticiteit.
Stugge veer -> Grote veerconstante (rekt moeilijk uit)
Slappe veer -> Kleine veerconstante (rekt makkelijk uit)
Fveer = C u
Fveer = Veerkracht in newton
C = Veerconstante in Nm-1 (N cm -1)
u = Uitrekking (de afstand waarover de veer zich vervormt als je er bijvoorbeeld een
gewichtje aan hangt) in m (cm)
, >Wrijvingskracht
= Kracht die ontstaat wanneer twee oppervlakken (van een vaste, vloeibare of gasvormige
stof) langs elkaar schuiven.
Objecten gaan pas schuiven wanneer de voorwaartse kracht op het ene object groter is dat
de wrijvingskracht.
Dingen die invloed hebben op de grootte van de wrijving zijn:
Kracht die het object uitoefent op het andere object.
Soort ondergrond.
Soort stof waarvan het object gemaakt is.
Contactoppervlak (grootte).
Fw = f Fn
Fw = Maximale schuifwrijvingskracht in newton
f = Wrijvingscoëfficiënt (altijd positief)
Fn = Normaalkracht in newton
>Weerstandskrachten
Rolweerstandkracht: rollende voorwerpen (Fw,rol).
Luchtweerstand: voorwerp dat door de lucht beweegt (Fw,lucht).
Remkracht: weerstand (Fw,rem) is een kracht die altijd tegen de beweging ingaat.
Hoe groter de snelheid, hoe groter de weerstandskracht is.
1
Fw,lucht = (u) P A v2
2
Fw,lucht = Luchtweerstand in newton
P = Dichtheid van lucht in Kg m-3
A = Frontale oppervlakte in m2
v = Snelheid in m s-2
>Krachten tekenen
1) Beginpunt (stip) waar de kracht zal werken.
2) Richting bepalen.
3) Lengte bepalen (schaal).
4) Pijl tekenen (met pijlpunt!).
>Zwaartekracht tekenen
1) Beginpunt zit in het zwaartepunt (midden van de massa).
2) Richting altijd naar beneden.
3) Grootte berekenen (Fz = m g).
4) Pijl tekenen (met pijlpunt!).
>Zwaartekracht
= Krachtenpaar tussen jou en de planeet waar je op dat moment bent.
Krachtenpaar tussen 2 objecten met een massa.
Ieder object met een massa heeft een zwaartekracht naar andere objecten (die een massa
hebben) > gemeten in newton
Fz = m g (6 = 2 3)
Fz = Zwaartekracht in newton
m = Massa in Kg
g = Valversnelling (op aarde 9,81)
>Nettokracht
= Resultaat van alle krachten samen.
Krachten die in dezelfde lijn liggen kun je:
Optellen wanneer ze dezelfde richting hebben.
Aftrekken wanneer ze in de tegenovergestelde richting werken.
Nadat je van 2 of meer krachten 1 kracht hebt gemaakt noem je dat de nettokracht (Fnetto)
of de resulterende kracht (Fres).
>Normaalkracht
= De kracht die een ondersteunend vlak uitoefent op een voorwerp.
Als je op de grond staat oefent de grond ook een kracht uit zodat je er niet doorgeen zakt.
Staat loodrecht op het oppervlak (als het object op een helling staat, staat de normaalkracht
alsnog loodrecht op die helling).
>Spankracht
= Kracht die door trekking of druk op een constructiedeel werkt (bijvoorbeeld als een
voorwerp door middel van een touw ergens aan bevestigd is). Dit touwtje oefent ook weer
een kracht uit op het object.
Fspan is afhankelijk van:
Materiaal
Dikte van het touw
>Veerkracht
= Vermogen om de vorige stand weer in te nemen, nadat iets ingedrukt, uitgerekt enz. is
geweest, elasticiteit.
Stugge veer -> Grote veerconstante (rekt moeilijk uit)
Slappe veer -> Kleine veerconstante (rekt makkelijk uit)
Fveer = C u
Fveer = Veerkracht in newton
C = Veerconstante in Nm-1 (N cm -1)
u = Uitrekking (de afstand waarover de veer zich vervormt als je er bijvoorbeeld een
gewichtje aan hangt) in m (cm)
, >Wrijvingskracht
= Kracht die ontstaat wanneer twee oppervlakken (van een vaste, vloeibare of gasvormige
stof) langs elkaar schuiven.
Objecten gaan pas schuiven wanneer de voorwaartse kracht op het ene object groter is dat
de wrijvingskracht.
Dingen die invloed hebben op de grootte van de wrijving zijn:
Kracht die het object uitoefent op het andere object.
Soort ondergrond.
Soort stof waarvan het object gemaakt is.
Contactoppervlak (grootte).
Fw = f Fn
Fw = Maximale schuifwrijvingskracht in newton
f = Wrijvingscoëfficiënt (altijd positief)
Fn = Normaalkracht in newton
>Weerstandskrachten
Rolweerstandkracht: rollende voorwerpen (Fw,rol).
Luchtweerstand: voorwerp dat door de lucht beweegt (Fw,lucht).
Remkracht: weerstand (Fw,rem) is een kracht die altijd tegen de beweging ingaat.
Hoe groter de snelheid, hoe groter de weerstandskracht is.
1
Fw,lucht = (u) P A v2
2
Fw,lucht = Luchtweerstand in newton
P = Dichtheid van lucht in Kg m-3
A = Frontale oppervlakte in m2
v = Snelheid in m s-2
>Krachten tekenen
1) Beginpunt (stip) waar de kracht zal werken.
2) Richting bepalen.
3) Lengte bepalen (schaal).
4) Pijl tekenen (met pijlpunt!).
>Zwaartekracht tekenen
1) Beginpunt zit in het zwaartepunt (midden van de massa).
2) Richting altijd naar beneden.
3) Grootte berekenen (Fz = m g).
4) Pijl tekenen (met pijlpunt!).
