Samenvatting 'Krachtige Leeromgeving'

WOENSDAG 26/10 (2 UUR) – 1e week

1. PRAKTISCHE INFORMATIE

We gaan het algemeen hebben over de eindtermen. Onze domeinspecifieke STAM zouden
dan de eindtermen voor talen zijn. Onze vakdidactiek behandelt dan een specifieke taal.
Krachtige leeromgeving: Het is meer conceptueel, je komt meer proffen tegen. Het is meer
theoretisch, geen praktijkcomponent. Bij vakdidactiek 1 kom je andere mensen tegen die er
meer ‘feeling’ mee heeft.
Hoe evalueren ze ons? We moeten een ideale lesvoorbereiding uploaden voor 10/01. Die
mag al niet eerder gebruikt zijn. Het moet één lesuur zijn.
 Moet aangevuld worden met een kijkwijzer (specifiek voor talen).
 Mondelinge verdediging: Er is een gesprek waarbij ze je vragen gaan stellen over je
lesvoorbereiding.
 Je moet aanwezig zijn op de twee reflectiesessies.
Materiaal: Hoofdstukken uit: ‘Wat echt werkt’ + heel veel info op de canvas pagina’s.
2. MAATSCHAPPELIJKE DOELEN VAN ONDERWIJS IN VLAANDEREN
Wat is jullie rol als leerkracht? Welke beweegruimte hebben we en welke zaken liggen vast?
1. Wat is de moeite om te leren in het onderwijs
2. Wat bepaalt de overheid voor ons?
Oefening: casus
1. Wie bepaalt wat er in jouw klas moet geleerd worden?
2. Welke vrijheid heb je zelf?
(Politieke) opinies over curriculum:
- Bijvoorbeeld: eerste hulp bij een harstilstand in het curriculum laten opnemen, één uur
minder Nederlands en het vak burgerschap.
- Wat moeten de jongeren kunnen?: Heeft allemaal te maken met macht, politiek en
ideologie.
- Wie is er op welke niveaus allemaal betrokken en hoe belandt dit in de klas?
1. Vlaamse Overheid: hoogste macht
 Hoe gaan we ons onderwijs structureren?
 Waartoe leiden we op, wie studeert er bij ons af
 Hoeveel lesuren zitten in een week?
 Wat zijn de minimumdoelen die de leerlingen moeten bereiken?
 Agentschappen maken dit concreet, hebben dit uitgewerkt.
 Onderwijsinspectie ziet er op toe dat die goed uitgevoerd worden op de scholen.
 Bevoegdheid: missie: op ppt zie je drie missies.



1|Page

, Gelijkenissen: voorbereiden op het later beroepsleven, deel uitmaken van de samenleving;
de cultuur leren kennen en naar die normen en waarden handelen.
Doeldomeinen in het onderwijs:
o Kwalificatie: universeel: succesvolle doorstroom hoger onderwijs of arbeidsmarkt.
o Maatschappelijke participatie: we kunnen ook kritisch kijken: we hebben
gewoontes, zijn die wel goed. Die bekijken we vanuit verschillende standpunten.
 persoonlijke ontwikkeling om te participeren aan de samenleving >
verantwoordelijk, kritische, autonoom, creatief.
o Persoon in relatie: hoe kan ik als persoon in een sociale context participeren?
Persoonlijke ontwikkeling in relatie met anderen.
Socialisatie: elke deelnemer leert in een sociale setting te participeren, subjectivering: elke
leerling/individu leert om daar kritisch naar te kijken.
2. Onderwijsnetten: Elke school moet de einddoelen vertalen naar leerplannen. Dat is erg
veel werk. Daarom ontstonden deze netten. Zij doen dit werk als de school zich verbindt met
deze netten. Ook een pedagogisch project: bijvoorbeeld burgerschap centrale plaats
3. School: scholen worden gevraagd een eigen pedagogisch project te maken. Hoe gaan we
het burgerschap vorm geven in onze school? Maken ook een schoolwerkplan: zo gaan ze de
komende jaren aan de slag; de inrichtende macht is hiervoor verantwoordelijk
Katholiek vzw
Gemeentebestuur
Scholengroep voor gemeenschapsonderwijs
4. Leraar: Wat moet er gebeuren en hoe gaan we dit in hoofdlijnen vormen? Hij maakt een
jaarplanning: hoe laat in die inhouden aan bod komen, voert de les uit, kiest de
leermaterialen in overleg met zijn collega’s. Eindtoetsing ( in andere landen kan dit door de
overheid gebeuren). We hebben dus een grote vrijheid.
Ook invloed van de visie van de leerkracht op de uitvoer. De manier waarop hij kijkt naar het
leraarschap, onderwijs, leerlingen doet er toe: zie apart blad.
Mind frame van leraren met impact:
Die visies bepalen of bepaalde strategieën werken.
 Het behoort tot mijn basisopdracht om het effect van mijn onderwijs op het
leren en presteren van leerlingen na te gaan.
 Het slagen of falen van mijn leerlingen heeft te maken met wat ik doe of niet
doe. Ik ben degene die verandering op gang brengt.
 Ik wil het eerder hebben over leren dan over onderwijzen.
 Leervorderingen meten gaat over mijn impact.
 Onderwijzen is dialoog, geen monoloog.
 Ik hou van de uitdaging en vind ‘mijn best doen’ niet genoeg.

2|Page